In Zwitserland woont een man die poep verzamelt en catalogiseert. Mensenpoep, om precies te zijn. Honderden verse specimen, opgestuurd vanuit de hele wereld, worden nauwlettend ondergebracht in zijn gekoelde poepbibliotheek.

De naam van de man is professor Adrian Egil. Hij is microbioloog aan de Universiteit van Zürich en hij heeft de heroïsche missie ondernomen om menselijke microben te bewaren; de bacteriën die zich in onze darmen bezighouden met de vertering en allerlei andere dingen die belangrijk zijn voor onze gezondheid.

Waarom verzamelt iemand mensenpoep?

En dat is kennelijk nodig ook. Vanwege de opmars van antibiotica en het feit dat we overal op de wereld zo’n beetje hetzelfde eten – medicijnen en KFC, in feite – worden veel superbelangrijke darmbacteriën met uitsterven bedreigd. Met, zo beweren de wetenschappers, mogelijk catastrofale gevolgen voor de menselijke gezondheid.

En dat is waarom professor Egil, in zijn ijskoude poepkluis, als een malle allerlei ontlasting aan het verzamelen is. Hij bouwt er een bibliotheek mee op waaruit exotische microbeestjes misschien weer tot een breder leven kunnen worden geroepen, als dat nodig mocht zijn.

Nee, veel glitter en glamour komt er inderdaad niet bij kijken. Maar er moet ook iemand zijn die de kleine, stinkende dingetjes in de gaten houdt, nietwaar? Als de Afrikaanse olifant uitsterft, dan valt dat mensen wel op. Maar als de Helicobacter pyloriteloorgaat, zal niemand daar waarschijnlijk een traan om laten, althans niet zolang ze geen last hebben van kwalijke, opgeblazen-buiktoestanden als gevolg van een discutabele afhaalmaaltijd.

Dit ging over auto’s toch?

Ik kom hiermee omdat ik me afvraag of we niet een soort poepkluis voor auto’s nodig hebben. Een plek waar we de minst gewaardeerde specimen van de automobiele biotoop bewaren, voor het geval ze in de toekomst nog van enig nut zouden kunnen zijn. Want al die schitterende oude supercars, die kampioenschapswinnende racers, die superinnovatieve conceptcars – dat zijn de sneeuwluipaarden, de witte neushoorns, de berggorilla’s van deze wereld.

Zeldzaam en bedreigd, zeker, maar iemand houdt ze tenminste in de gaten, zet er een paar in dierentuinen, bewaart hun DNA en geeft ze een soort van eerlijke kans om voor toekomstige generaties bewaard te blijven. Maar hoe zit het met de ongewenste, muffe specimen? De auto’s die elk jaar met honderden tegelijk sterven, gewoon omdat ze oud zijn en niemand ze meer wil?

Slechte auto’s die we ook moeten bewaren

Twintig jaar geleden reden er nog 6.000 Proton Wira’s over de Britse wegen. Vandaag? 71. Wie let er op de Wira? Hij zou spoorloos kunnen verdwijnen, en niemand zou het merken. Talbot Solara? Negen zijn er nog over. Seat Malaga – ongeveer hetzelfde. Kia Clarus? Twee eenzame exemplaren. Tata Gurkha? Nog maar één. Deze vergeten auto’s zijn de bedreigde darmbacteriën van onze wegen.

Natuurlijk, de meeste mensen zullen net zo hard rouwen om het verlies van de Wira of Solara als om de Bifidobacterium bifidum. Maar ecosystemen zijn ingewikkelde dingen. Wie weet wanneer een Wira weer van pas zou komen? Bijvoorbeeld, om de mensheid eraan te helpen herinneren er nooit meer een te bouwen.

Iemand moet onze kneusjes veiligstellen. Professor Egil lijkt een ruimdenkend mens met een sterke maag. Misschien wil hij, als hij klaar is met het registreren van onze poep, zich gaan bezighouden met onze automobiele uitwerpselen?

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)