We zitten in een caravan thee te drinken. Een pak chocoladekoekjes gaat rond. We dippen onze koekjes en praten over Dale Winton die we allemaal een aardige kerel vinden. Ik staar in mijn mok. Dit is niet wat ik me had voorgesteld van deze zaterdagavond. Ik had op strippers gerekend. Of op een stel groupies om mee te pootjebaden in een zwembad vol champagne. Een paar liter whisky en een giga-hoeveelheid niet nader te benoemen poeders en pillen. Mijn gastheer is namelijk een achtenswaardig lid van de Rock and Roll Hall of Fame, en boegbeeld van een van de bestverkopende bands ter wereld. Hij heeft tweeëndertig jaar lang over de hele wereld getoerd. Het is Brian Johnson van AC/DC. Hij zet nog maar eens een potje thee.
 
Laten we een paar uur terug in de tijd gaan. Het is vier uur ’s middags en Brian staat op het punt zich vast te sjorren in een raceauto. Hij zal ‘m de pitstraat uitrijden, door een bocht naar links slingeren om vervolgens op te duiken in een van de allerzwaarste races ter wereld: de 24-uurs van Daytona.
 
Stel je Le Mans voor op z’n Amerikaans: een etmaal lang racen, een vreemde mix van auto’s, enkele topcoureurs en dat allemaal op een circuit van vijfenhalve kilometer dat bestaat uit een verraderlijk middendeel binnen de ovaal, aangevuld met drie secties van de ovalen kombochten waar de snelste auto’s – Daytona Prototypes zoals die van Brian – 320 km/u halen. Je zult begrijpen dat die DP’s zo ongeveer gemaakt zijn voor dit circuit. Die van Brian is een Riley-BMW met een semi-monocoque onderstel met buizenframe verstopt in een lichtgewicht carrosserie, met in het midden een 550-pk sterke, vijfliter V8. Het ontwerp is wat gedateerd, maar nog altijd ongeveer zeven seconden per ronde sneller dan de beter herkenbare GT-racers (Ferrari 458, Porsche 911 GT3, Chevrolet Camararo, BMW M3).
 
In een hoek van de garage schudt Brian zijn benen los. Hij doet al twintig jaar lang mee aan races voor vooroorlogse auto’s en bezit een Lola T70, een Bentley Blower uit 1928, een Rolls-Royce Phantom en een Audi R8. Ooit was hij de snelste man op het TopGear-circuit, en voelde zich daar zodanig door vereerd dat hij na een onderbreking van twee jaar weer is gaan racen. Hij is dus domweg een echte, en vermogende autofanaat.
 
Toch heeft hij iets als dit nog nooit eerder gedaan. Toen de mensen die zijn oudere auto’s onderhouden, Predator Performance, besloten een team voor Daytona te vormen, vroegen ze Brian mee te rijden. Ze delen een auto met z’n vijven, vier van hen zijn ouder dan vijftig (Brian is vierenzestig). Helm op, zitje in de hand, een looppasje op de plaats, diep inademen, schouders losgooien. Het is pure routine voor Brian, al doet hij het meestal in een kleedkamer als hij zich eerst wat moed heeft ingedronken om zijn zenuwen onder bedwang te houden. Ik vraag hoe het met ‘m gaat. ‘Het gaat beginnen, jochie’, schreeuwt hij. ‘Het gaat verdomme beginnen.’ De auto komt met veel kabaal de pits inrijden en eerst moet Jim Pace uit de auto worden getrokken voordat Brian naar binnen kan worden gewerkt.
 

 
Ga nog een stapje verder terug. Wat hij hier zal gaan doen vereist moed. Om van een gezellige amateurrace over te stappen naar de zwaarste 24-uursrace ter wereld is zoiets als van armpje drukken met een kind van twaalf overstappen naar een gevecht van twaalf ronden tegen een kooivechter. Hij zal het moeten opnemen tegen coureurs als Dario Franchitti, Juan Pablo Montoya en Allan McNish. Bijna zestig auto’s verdringen zich op het relatief korte circuit, hetgeen ertoe leidt dat de snellere mannen wel vijftien auto’s per ronde inhalen. Het is een drukke bedoening.
 
Een paar dagen eerder tijdens de vrije trainingen had Montoya gegrapt dat hij die dag meer deelnemers had ingehaald dan in zijn hele Formule 1-carrière. Gisteren heeft Brian wat aanwijzingen gekregen van de Britse legende en zeer aimabele Derek Bell, die hier in de jaren tachtig drie keer heeft gewonnen. ‘Je moet hier heel precies en netjes rijden’, vertelde Bell. ‘Probeer foutloos te rijden en je juiste ritme te vinden.’ Brian moest lachen. Ritme vindt hij wel. Dat heeft hij bewezen met de verkoop van zijn albums.
 
‘Ze zijn niet hierheen gekomen om te winnen. Dit team is in korte tijd uit de grond gestampt met als belangrijkste doel om de race uit te rijden, en na afloop zo veel mogelijk bier te drinken’
 
Het duurt niet lang tot hij zijn draai heeft gevonden. Na ongeveer twintig minuten van zijn eerste beurt zet hij een tijd neer van 1 minuut en 48 seconden, zo’n vier seconden langzamer dan de meeste andere DP’s, maar wel sneller dan de GT’s. Vier seconden. Kun je je voorstellen dat je voor het eerst meedoet aan een zo zware race, in zo’n auto en dan zo dicht in de buurt blijft van de toppers? De meesten van ons zouden er een hartverzakking van krijgen.
 
Er is iets aan de hand. Er komen vreemde geluiden uit de versnellingsbak en Brian krijgt ‘m niet meer in z’n één. Dus rijdt hij de pits in, waar de carrosserie wordt verwijderd. Brian kijkt toe hoe een wirwar van handen open chirurgie op zijn auto uitvoert. ‘Zeg alsjeblieft niet dat ik iets heb kapotgemaakt’, zegt hij vriendelijk. Hij wordt gerustgesteld door teambaas David Hinton, en grijpt dan naar een pakje shag dat ergens in zijn raceoverall zit verstopt. ‘Ik dacht dat ik de grote held zou zijn’, zegt hij terwijl hij een sjekkie rolt. ‘Maar die topeikels houd ik niet bij. Ik ben meer een flopper dan een topper.’ Hij inhaleert diep als een nieuw setje tandwielen wordt gemonteerd. Terug naar de caravan. Tijd voor een biertje.
 
‘Heren, wees welkom’, zegt hij, het bankstel opkloppend. We bevinden ons in het gezelschap van een van ’s werelds grootste rockartiesten en zijn lieftallige vrouw Brenda, gezeten in hun zilverkleurige Airstream terwijl hij Dale Winton imiteert en een pluizige grijze kat een dop op de vloer achternajaagt. ‘Brenda, schatje, geef ‘ns een koekje door’, zegt hij. Hij neuriet iets blues-achtigs en volgt de race vanuit een ooghoek. Zijn been gaat ongemerkt ritmisch op en neer. Ik overweeg hem wat te vragen, maar hij is in gedachten verzonken. Hij is zo weer aan de beurt, wil terug naar de pits, vertrekt. Het probleem met de versnellingsbak kost tien rondjes en ze liggen nu op een vijfenveertigste plaats. Allan McNish leidt in een Riley-Ford.
 

 
Op het circuit laat de achtenzestigjarige Elliot Forbes-Robinson achter het stuur van de Predator-auto de jonkies intussen zien hoe het moet. Ga er maar vanuit dat geen enkele leeftijdsgenoot zo snel is. Een deelnemer in een Mazda van Dempsey Racing (die Dempsey van ‘top tv- en filmacteur, smaakmaker en gezinsman’, zoals staat vermeld op de website van de fanclub) die een paar auto’s voor hem rijdt, verliest de macht over het stuur. Elliot probeert hem te omzeilen, maar de tollende RX-8 boort zich in de achterflank en de achteras raakt verbogen. De monteurs doen hun best om het op te lossen, maar de auto lijkt in stukken uiteen te vallen.
 
Brian moet wachten tot ze de as hebben uitgebouwd en een nieuwe gemonteerd. Door de pech zijn ze nog verder teruggevallen, en ze zullen nu zesenzeventig ronden moeten goedmaken om in de buurt van het podium te eindigen. Maar ze zijn niet hierheen gekomen om te winnen. Dit team is in korte tijd uit de grond gestampt met als belangrijkste doel om de race uit te rijden, en na afloop zo veel mogelijk bier te drinken. Desalniettemin heeft onze rocker een loodzware opdracht. De komende vijftig minuten – zo lang duurt het ongeveer voordat de tank leeg is – doet hij zijn stinkende best om ongelukken te vermijden en de auto in de vroege uurtjes over te dragen aan een teamgenoot. Hij zit zelfs te zingen.
 
‘Het advies uit de pits is kraakhelder: verknal het nu niet. Breng hem gewoon binnen’
 
’s Avonds gebeurt er weinig. Helemaal vooraan zijn de verschillen tussen de koplopers slechts enkele seconden. Als het donker wordt, zie je af en toe gezichten in het licht van vlammen als onverbrande benzine in de uitlaat van een RX-8 terechtkomt en dan alsnog verbrandt. De menigte trekt zich terug rond hun dure kampeerauto’s die doorgaans groter zijn dan een modale flat, en gaan bijna allemaal op geïmproviseerde platforms op het dak van hun auto zitten (reden waarom er vrijwel niemand op de tribunes zit). Het is iets beschaafder publiek dan je bij Nascar zult treffen, al zijn er wat afgelegen, gribusachtige kampeerterreinen. Over enkele uren zal het licht worden boven het circuit, en zal het in combinatie met de witte schijnwerpers baden in een dageraad vol pasteltinten.
 
We lopen naar de uitkijktoren, hoog boven start en finish, waar mannen met verrekijkers naar het circuit turen alsof het een gigantische modelbaan van Scalextric is. Ze gidsen de minder ervaren coureurs door de drukte en geven instructies als het beter is om uit de weg te gaan. Brian zit weer in de auto en zijn meekijkers hebben het er druk mee. ‘De buitenspiegels zijn waardeloos, je ziet er geen reet in’, zegt hij via de boordradio. Hij laat zich in de kombocht naar beneden afzakken om plaats te maken voor Justin Wilson, de leider in de wedstrijd.
 
Als hij deze stint heeft voltooid is hij een tevreden mens. Zijn pupillen puilen uit zijn kassen. ‘Het is fantastisch om hier te rijden als de zon opkomt’, zegt hij. ‘Alles krijgt weer kleur. Ik begon net op stoom te komen toen die klote zonneklep naar beneden zakte. Ik kreeg ‘m niet terug!’ Hij zat achter een andere DP aan, een van de snellere en de snelheid zat er goed in. ‘Ik dacht, ik ga achter die eikel aan, want ik weet dat ik net zo snel ben. Maar toen we voorbij de bushalte reden, ging hij rechtdoor de muur in. Ik dacht dat hij zou terug stuiteren.’
 

 
De bushalte is de chicane halverwege het rechte stuk en is bedoeld om te voorkomen dat de auto’s te veel snelheid krijgen voor de volgende kombocht. Bij snelheden boven de 320 km/u zouden er te grote krachten door de banden gaan, zo groot zelfs dat ze kunnen exploderen. Dit is de plek waar Dale Earnhardt tijdens een Nascar-race in 2001 het leven liet. En waar Barry Sheene een hachelijk ongeluk beleefde toen hij in 1975 van zijn motorfiets viel. Bij een snelheid van 290 km/u.
 
We lopen er ’s middags rond, langs het meer dat is ontstaan toen ze er de grond weghaalden waarmee de kommen zijn gemaakt. Een zwerm zeemeeuwen vliegt uit het water, opgeschrikt door de jankende toerentallen van terugschakelende auto’s. Terwijl de auto’s hun rondjes maken, belanden lege bierblikjes in kampvuren te midden van goedkope tentjes. Het is een zware nacht geweest, maar er is nog drieënhalf uur te gaan. Weer zit Brian achter het stuur; volgas door de kom. Hij heeft de smaak goed te pakken.
 
Helemaal vooraan wisselen de leiders voortdurend van positie. De auto van het Predator-team heeft te veel rondes achterstand, maar hij rijdt tenminste nog rond. Het advies uit de pits is kraakhelder: verknal het nu niet. Breng hem gewoon binnen. Brian wisselt met Elliot en laat zich in een stoel zakken, de damp slaat van zijn bezwete hoofd. ‘Ik ging als een speer, jochie’, zegt hij. ‘Sneller dan ik ooit reed. Ik moest de leiders laten passeren, maar dat vond ik best.’ Hij zal nog een stint rijden voor de dag voorbij is. Hij verknalt het niet.
 
Ze finishen als tweeëndertigste. Justin Wilson wint met zijn MSR-team, slechts vijf seconden voor team Starworks van Allan McNish. Als ze de problemen met de achteras niet hadden gehad, dan zou Predator volgens de computer in de top tien zijn geëindigd. Niet slecht voor een stelletje kerels dat al in aanmerking komt voor korting bij het openbaar vervoer.
 
Maar zo zit Brian niet in elkaar. Hier zit een man die vaker rond de wereld is geweest dan een ruimtestation. Hij heeft uitzinnig op podia staan swingen voor headbangende massa’s. Hij heeft in 1991 per ongeluk op een monument van Spoetnik in Moskou gepist. Had je nou echt gedacht dat hij een verlopen zanger zou worden die een beetje gaat staan kwijlen in een microfoon? Echt niet. Ga even zitten, steek er eentje op en geniet ervan, jochie. Oude rocker. 
 
The Life of Brian
 
Houd alle meisjes binnen. Hier komt straks een orgie. Een rockster is zojuist gefinisht in de 24-uurs van Daytona. ‘Brenda, heb je de piloot al gebeld?’ vraagt Brian. Hij vouwt een stoeltje op, en bergt dat op in een vak onderin de caravan. Er komen helemaal geen meisjes. De kat wordt opgeborgen in zijn tas. Hij omhelst zijn teamgenoten en hapt een kaaskoekje weg.
 
Er staat een vliegtuig te wachten dat hem in allerijl zal laten terugkeren naar zijn huis in Sarasota, aan het eind van de straat waar Dale Winton woont, trouwens. Als hij in de King Air over de startbaan ronkt, ontkurkt hij een fles wijn en kijkt naar het circuit beneden. Hoe voelt het nou om zo’n race uit te rijden? ‘Nou, ik heb geen deuk in een pakje boter gereden’, zegt hij. ‘Er kwamen steeds mensen op me af die zeiden dat het zo fijn was om me te ontmoeten, maar het had andersom moeten zijn. Ik bedoel, je hebt het godverdomme wel over Allan McNish! Dit zijn míjn helden.’
 
Hij begint te vertellen over TopGear en dat hij zo graag nog een keer langs zou komen om een rondje te rijden. Vervolgens praat hij over zijn schooljeugd en muziek. Dit is ofwel de grootst mogelijke bescheidenheid of hij staat nog stijf van de adrenaline. De volgende ochtend, bij hem thuis, is het nog steeds niet goed tot hem doorgedrongen. Voelt ie het nu wel? ‘Ik zweef nog steeds, het zal wel even duren voor ik weer op aarde ben teruggekeerd.’ Hij rommelt in een la. ‘Had ik je mijn nieuwe boot nou al laten zien?’ Hij tovert een foto tevoorschijn. Daar staat, met verf op de zijkant, de naam van zijn nieuwe speeltje: Leeuwenhart. We hadden geen toepasselijker naam kunnen bedenken.

Reacties