Nadat ik zojuist bijna in een jammerlijk slecht aangegeven, honderd meter diepe afgrond ben gestort, vraag ik me af of mijn verhoogde hartslag wordt veroorzaakt door het imposante uitzicht, of door de omstandigheid dat ik zojuist volledig in gedachten met een kleine SUV zonder parachute een basejump van een Transsylvanische berg heb gemaakt. Het kan beide zijn, want als er een mondiale Top 10 van uitzichten zou bestaan, dan zou het panorama hier in de medailles vallen, en ik overdrijf echt niet. Dit is niet zomaar een uitzicht. Dit is een UITZICHT. Roemenië blijkt een land van spectaculaire panorama’s. Het probleem is alleen dat ik niet precies weet waar ik ben. Wat ik wel weet is dat we ergens ten noorden van Rânca op de DN67C rijden, maar ik durf niet te zeggen of we ons nu in het district Gorj of Vâlcea bevinden. We zijn in westelijke richting het helse verkeer van Boekarest ontvlucht en hebben ergens in de buurt van het plaatsje Bengeşti de 67C genomen. Maar op een gegeven moment bleken we op weg te zijn naar een plaatsje dat Vulcan heet, dus alles is mogelijk. Hoe dan ook. We hebben zojuist bijna een fatale fout gemaakt, maar in ieder geval is dit een geweldige plek voor een korte pauze. De taille van de bergen is door nevelen omgord, waardoor het lijkt alsof het bovenste deel in een zee van watten dobbert. Vingers van mist graaien naar de grillige toppen en alles straalt iets feeërieks, iets exotisch, alsof we op een andere planeet terecht zijn gekomen. Als je een landschap als gotisch zou kunnen omschrijven, dan is dat hier het geval, een stuk van de Karpaten die als scherven door het weelderige groen in het dal prikken. Het is niet verrassend dat Bram Stoker hier een deel van zijn roman Dracula heeft gesitueerd, een verhaal dat – in ieder geval deels – is gebaseerd op plaatselijke legendes over de strigoi, rusteloze geesten die overdag in gewone mensen huizen en alleen maar ‘s nachts tevoorschijn komen om onheil te zaaien. Zowel prachtig als spookachtig. Sprookachtig.

Maar, heb je er ook goede wegen?

Het is in ieder geval een feest voor je ogen, en in de diepte zie ik een sliert asfalt die als een weggeworpen touw loom door het groen slingert. Bepaald uitnodigend. Het soort plek waarbij je Wagners Ritt der Walküren hoort klinken. Het is duidelijk dat je de juiste auto nodig hebt om ten volle van dit landschap te kunnen genieten, een auto die je zintuigen op scherp zet en je hart in vuur en vlam. Een oranje Dacia Duster met een dakkoffer is niet zo’n auto.
Behalve dan dat ie het ook een beetje wél is. Oké, het is misschien niet de spectaculairste auto voor een traject dat zo veel te bieden heeft, maar er zit een logica achter onze gekte: ook in een heel gewone auto kun je uitzonderlijk avontuurlijke dingen beleven. En dat willen wij gaan bewijzen. De Duster is de volmaakte auto voor deze setting. Ten eerste omdat het een stille en behendige 4×4 is en we lekker een stukje offroad hebben gedaan (toen we dus bijna in de diepe leegte stortten), ten tweede omdat hij in dit land wordt geproduceerd en er de naam van draagt. In de oude Roemeense taal betekent ‘dacia’ ‘thuis’, en thuis is dit hier, letterlijk – Dacia is het gebied dat zich in de eerste eeuw oor Christus uitstrekte van de ‘Zwarte Zee tot de Balkan en Bohemen, en dat een paar honderd jaar later door de veroveringsdriftige Romeinen in kleine stukjes werd opgedeeld. De Daciaanse stammen, die ‘Carpes’ of ‘Carpi’ heetten, zouden hun naam ook hebben gegeven aan de gebochelde, sombere Karpaten die de achtergrond vormen van de Transsylvanische Vlakte. De vlakte waarvan de aanblik me nu zo gelukkig maakt.

‘In een heel gewone auto kun je uitzonderlijk avontuurlijke dingen beleven. En dat willen wij bewijzen’

Dit is toch ook een thuis voor de Dacia Duster?

De grootste Dacia-fabriek staat in Mioveni, zuidoostelijk van waar wij ons nu bevinden. In 1966 rolde daar de verouderde Renault 12 van de band, maar sinds 1999 is het merk onderdeel van de Renault-groep en produceert goedkope, praktische auto’s die niet uitzonderlijk sexy zijn. En deze Duster van de tweede generatie is echt helemaal nieuw: in vergelijking met het oude model is geen stukje plaatwerk meer hetzelfde, hij werd op veel punten verbeterd en de goedkoopste uitvoering kost nog altijd niet meer dan 18.780 euro (in België zelfs maar 11.990!). Je kunt al een Duster 1.6 SCe Access krijgen voor 349 euro per maand (uiteindelijk kost hij je zo net geen 21.000 euro). Getallen, niet meer dan dat, tot je inziet dat dat ongeveer een tientje per dag is. Daar heb je amper een pizza voor. Met één maar. Namelijk dat de basisuitvoering van de Duster Access alleen maar voorwielaandrijving heeft en een radio en airco ontbreken. De Duster die jij zou willen, kost daarom 22.390 euro (18 mille in België). Wat nog altijd goedkoop is, maar die uitvoering heeft natuurlijk geen V8 met 500 pk, dus ik zal het moeten doen met een 1,5-liter diesel met 115 pk, wat voldoende is. In Nederland kun je vooralsnog alleen de benzineversie krijgen met 4WD (vanaf 21.490 euro). In België is de combinatie 4WD-diesel wel mogelijk: dat kost je 19.500 euro. Dragracen kunnen we schudden, en we moeten regelmatig terugschakelen met de verrassend soepele handgeschakelde versnellingsbak. Maar dat wil niet zeggen dat je geen lol kunt hebben met deze auto. Je moet hem gewoon een beetje aan het werk zetten en leuke plekjes opzoeken.
Dat laatste lukt hier optimaal. De Transalpina (de ‘Drumul National’ 67C), die tussen de districten Sibiu en Alba loopt, is niet alleen de hoogste weg van Roemenië, maar ook de route die je het makkelijkst over het hoofd ziet, door de nabijheid van de op een na hoogste en zonder meer schilderachtigere Transfăgărășan(prozaïscher: de DN7C) in Cârțișoara. Maar de Transalpina verbindt Novaci, ten zuiden van het Parâng-gebergte, met Sebeş in het noorden. En hij is waanzinnig spectaculair. We zijn zojuist over de Urdele-pas gekomen – het hoogste punt na een waar trappenhuis van steile haarspeldbochten, gevolgd door een duizelingwekkende rit over een hoge richel – en hebben ons een weg gebaand door het duistere, golvende woud beneden.

Wat heeft de Transalpina te bieden?

‘Je voelt dat je tot het uiterste kunt gaan zonder dat het levensbedreigend wordt’

Het is een waanzinnige combinatie van alpenlandschap en Beierse wouden, felgroene weiden bezaaid met kale rotsblokken en doorschoten met groepen naaldbomen, elzen en eiken, terwijl de Transalpina het grote bos doorklieft. Het is een plek die je zinnen helemaal in beslag neemt, een van de paar werkelijk uitzonderlijke wegen in Europa. De ene keer is het gewoon een onverhard spoor, dan weer een indrukwekkende, onberispelijke asfaltstrook die als een langgerekte Nürburgring tussen de bomen door slingert. Opgepast: een vangrail ontbreekt, grote bomen blijven gewoon staan als je ertegenaan rijdt, er kunnen tegenliggers komen en niet alle Roemenen rijden even netjes. Je moet wel achter het stuur van een SRV-wagen zitten om hier niet van te genieten, en de Duster betoont zich overenthousiast. Razendsnel is ie niet, in geen enkel opzicht, maar wel gretig en ritmisch. Hij helt over in de bochten, de banden gillen en je weet dat als ie terugvalt, het eindeloos lang duurt voor hij weer op snelheid is. Maar je voelt ook dat je tot het uiterste kunt gaan zonder dat het levensbedreigend wordt. Probeer dat maar eens in iets wat ook maar een béétje snel is. Volle inzet zonder dat het ook maar enigszins beangstigend wordt – en dat heeft iets héél bevredigends. Er zijn hier dammen en diepe meren die op Noorse fjorden van miniformaat lijken, tunnels en bossen en nog meer bossen. De schilderachtige dorpjes stammen uit vroegere tijden, middeleeuws, en in ieder ervan zie je een hooiberg, paard-en-wagens en straathonden in alle soorten en maten. En we worden onthaald op zonneschijn, hoosregens, mist, regenbogen en wind. Het weer is zeer veranderlijk, waardoor de tijd stroperig lijkt. De Duster is een doorzetter, stoer en betrouwbaar, en maakt het mogelijk om bergtrajecten te verkennen waar een sportauto moeite mee zou hebben.
Fotograaf Dennis is de koning te rijk in dit weidse landschap, en ik vind een plekje om iets te eten voordat we in Sibiu gaan overnachten. We krijgen langos geserveerd, een soort afgeplatte donut ter grootte van een ontbijtbordje, met daarop smeerkaas, harde kaas, een paar moeilijk te duiden kazen en iets wat smaakt als drie in het geheel gehakte knoflookbollen. Het is weliswaar heerlijk, maar zó calorierijk dat ik het gevoel heb dat mijn hart pure reuzel door mijn aderen moet pompen. En als het klopt dat Dracula niet tegen knoflook kan, dan zou hij alleen al door mijn adem wegvluchten. Op een gegeven moment is het net alsof ik een compleet teentje knoflook uitzweet, nog helemaal intact, glibberig en vettig. Uiteindelijk bereiken we ons hotel en zoeken ons bed op, en we maken ons op voor de volgende dag en voor het belangrijkste onderdeel van onze reis.

Nog betere wegen?

Dat belangrijkste onderdeel is de Transfăgărășan, waar je het best al voor zonsopgang kunt zijn, voordat de toeristen beginnen te komen. Daarom staan we om vier uur in de ochtend op en tuffen door het stadje, waarvan de huizen een merkwaardige Duitse bouwstijl hebben, en vervolgens rijden we door het bleekgrijze stroomgebied van de rivier. Water kan soms duizenden jaren lang een wrok koesteren, en de strijd tussen het water en de Karpaten duurt al heel lang en is meedogenloos. De Transfăgărășan is een wat intimiderende plek, zelfs als je er even niet aan denkt onder welke sombere omstandigheden hij in de jaren zeventig tot stand kwam, onder het regime van Nicolae Ceaușescu. Het spookt hier, en aan de voet van de heuvels strekken zich vreemde, donkere wouden uit met wegen die wel wat op de beroemde tōge-wegen rond de berg Fuji in Japan lijken: langgerekte, brede haarspeldbochten die je kunt afsnijden als je ziet dat er niemand uit de andere richting komt. De schemering die aan de zonsopkomst voorafgaat en de mist maken alles nog unheimischer, en in de verte zie je de grauwe zonsopkomst dagen. En dan opeens opent het dal zich en wordt autorijden een toestand van gelukzaligheid. De Stelvio? Vergeet het maar. De Grossglockner? Alleen maar een hoop gekronkel. De Transfăgărășan is een eclectische mix van scherpe haarspeldbochten en subtiele bochten, tunnels en doorgangen. Zo vlak voor zonsopkomst lijken alle kleuren verbleekt, waardoor de wereld er op een vreemde manier anders uitziet, terwijl de alomtegenwoordige mist kleurcontrasten en geluiden uitwist. Op dit vroege uur is er nog niemand, en de weg is pas geleden opnieuw geasfalteerd. Uitnodigender kan het niet.
Op dit punt kom ik erachter dat als je ál je bagage in de dakkoffer doet, vol enthousiasme een bocht ingaat en bereid bent om genereus de manuele handrem van de Duster te bedienen, de eenvoudige, kleine softroader opeens héél vermakelijk wordt bij vol tegenstuur. Als je bij het dalen met hoge snelheid een haarspeldbocht neemt, helt hij zó ver voorwaarts dat de achterkant bijna loskomt en hij gaat sliden. Pas even daarna hervindt hij zich weer, net als je denkt dat je daar ergens beneden in de diepte een bijzonder onzachte landing gaat maken. Extreem hard gaat het nog altijd niet en het draait meer om beheersing dan om snelheid, maar alleen al het feit dat je hier mag zijn en de weg helemaal voor je alleen hebt, voelt als een zegening. Als je van autorijden houdt, zo merk ik, echt dol bent op autorijden, dan kun je hier in zo’n beetje ieder voertuig genieten.

‘Het avontuur ligt voor het grijpen. Je hebt er geen scheppen geld of zeeën van tijd voor nodig, alleen maar enthousiasme’

Wat zie je hier zoal voorbijkomen?

Wat ik bedoel wordt een paar uur later duidelijk wanneer ik aan de andere kant van de Transfăgărășan een Triumph Herald omhoog zie tuffen. Terwijl hij, voorzien van Engelse kentekenplaten, voortzwoegt, lijkt hij volkomen misplaatst in dit decor. Maar dan zien we een kleine, met stickers volgeplakte Nissan Micra met Brits kenteken de heuvel op hijgen, op de voet gevolgd door een afgeragde maar strijdlustige Toyota Yaris. Er is duidelijk iets gaande, dus ik stop en houd de auto’s aan, om te horen te krijgen dat ze om precies dezelfde reden hier zijn als wij. De Mongol Rally: auto’s met een cilinderinhoud van minder dan 1.000 cc, die niet meer kostten dan 5.000 euro, helemaal naar Mongolië rijden en zo veel mogelijk zien. Het gaat absoluut niet om geld of snelheid. De inzittenden van deze hiervoor totaal ongeschikte auto’s zijn jong, een beetje maf en waanzinnig bewonderenswaardig. En het zijn echte avonturiers: 16.000 kilometer door Europa en Azië, helemaal op eigen kracht. Geen van hen had liever in een sportauto willen zitten. We maken geintjes, nemen foto’s en zij helpen ons met de tracking shots die je hier ziet. Vervolgens rijden ze weer weg, mij in de vaste overtuiging achterlatend dat het avontuur voor het grijpen ligt. Je hebt er geen scheppen geld of zeeën van tijd voor nodig, alleen maar enthousiasme en toewijding. De Duster is precies de auto die je op het vliegveld van Boekarest voor een prikkie huurt, en in die krappe twee dagen tijd hebben we een paar van de schitterendste wegen ter wereld meegemaakt. Retourvluchten vanuit Nederland en België heb je al voor 120 euro, autohuur kost zo’n 50 euro per dag, een hotelovernachting vanaf 60 euro. Voor een avontuurlijke reis is helemaal geen flitsende auto of tijdrovende voorbereiding nodig. Dat maak je jezelf alleen maar wijs. Je denkt dat een supercar fantastisch zal zijn om in te rijden, spetterend, want dat doet de aanblik ervan met je: de Pavlov-reactie waar die achtervleugel en brede banden voor zorgen. Een Dacia Duster met een imperiaal en dakkoffer lijkt iets als een doosje Valium op wielen. En toch… en toch, een supercar is altijd opgefokt, terwijl een Dacia het simpele genot biedt van iets wat gewoon rijdt. Je hoeft ook niet wekenlang plannen te maken en routes uit te stippelen om verbluffend mooie dingen te zien – een vrij weekend en wat goede wil zijn genoeg. Zoals Steinbeck zei: ‘Mensen maken geen reizen, reizen maken mensen.’ Veel raker kun je het niet zeggen.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)