(fotografie: Goodwood, Richard Pardon) Ben jij een hopeloze vintage-romanticus die een jaar of vijftig te laat werd geboren? Dan zul je het absoluut met bovenstaand statement eens zijn. Heb je niks met oude rommel, neem dit artikel dan vooral met een ambachtelijk gemalen korrel zout, maar neem van ons aan: als je volgend jaar september richting Goodwood gaat, word je verlicht en bekeerd. Het feest begint op de binnenwegen. Rij je vanaf de haven in Dover naar Goodwood, dan mag je de laatste kilometers van je reis over Engelands grilligste sliertjes asfalt afleggen. Voor ons Nederlanders, gevormd door drempels en doorgetrokken strepen, is het dusdanig verfrissend om hier te rijden dat we geneigd zijn om een flinke omweg te nemen. De belachelijk snelle, luidkeels knetterende Audi RS3 die we bij ons hebben, helpt ook al niet om ons van dit idee af te brengen. Maar we houden onze koers vast: we zijn hier met een groter doel dan alleen een beetje loltrappen. Je kunt je onmogelijk voorbereiden op het tafereel dat je treft zodra je de Goodwood Estate op rijdt. Lord March, de adellijke grootgrondbezitter die waarschijnlijk zelf op benzine loopt, wijst elk jaar enkele van zijn weilanden aan als bezoekersparkeerplaatsen. Het mooie is: omdat je niet als toeschouwer naar de Revival komt, maar als onderdeel ervan, trekt iedereen – weer of geen weer – er met de meest uiteenlopende klassiekers op uit. Voordat we onze auto goed en wel geparkeerd hebben, zijn we dus al veertien keer in katzwijm gevallen voor de meest bijzondere exoten, die hier doodgewoon naast elkaar geparkeerd staan als oude Cliootjes bij de Aldi. Zo blijkt ons Revival-bezoek al voor het goed en wel begonnen is een enorme zelfbeheersing en glashard concentratievermogen te vereisen. We trekken onze Kruimeltje-petten over onze ogen en lopen strak door, voordat we hier onverhoopt hele dagen blijven ronddolen, kwijlend. Tussen de legeruniformen, tweedjasjes en polkadot-jurkjes begeven we ons naar het festivalterrein, waar zowaar een heuse jaren-’50 kermis is verrezen (inclusief giga-draaimolen, lachspiegels en Wall of Death) en half Engeland zich in kraampjes heeft opgesteld om talloze al dan niet auto-gerelateerde producten aan te prijzen. Vervolgens belanden we via een loopbrug in de voortuin van het Goodwood Motor Circuit, de plek waar dit weekeinde vijftien races in uiteenlopende klassen met historische auto’s worden verreden. De zon schijnt, de sfeer heerst. Mensen drommen om schilderachtige themawinkels van Shell, Porsche en Royal Enfield, pinnen in rode telefooncellen en halen hun eten bij de felgekleurde, met oude reclames behangen Tesco-supermarkt. Er is muziek, er is herrie van echte motoren zonder chips of stekkertjes, begeleid door de geur van olie en onverbrande benzine. We voelen ons bevrijd.

‘Goodwood wordt niet gezien als een spelletje: er wordt hier geracet, en dus op het randje gereden’

Zoals altijd heeft de Revival ook dit jaar weer enkele overkoepelende thema’s. Allereerst Bruce McLaren, wiens leven gevierd wordt in de vorm van verschillende parades met de auto’s waarmee hij tijdens zijn glansrijke carrière reed. Dan zijn er de gassers, vreemde opgekrikte Amerikaanse auto’s waarmee werd gedragracet in de hotrod-hoogtijdagen, en een optocht van tientallen antieke Land Rovers als eerbetoon aan de Defender, die dit jaar uit productie gaat. Maar ons brein ontploft het hardst bij de Shelby Daytona’s, de gestroomlijnde coupés waarmee Carroll Shelby in 1964 de Ferrari’s op Le Mans wilde binnenhengelen. Er werden destijds zes exemplaren gemaakt en die komen dit weekeinde voor het eerst allemaal samen, vergezeld door zes Cobra’s met een al even waardevolle historie. Ze dreunen over het circuit en worden tentoongesteld op de paddock in een kopie van de pitstraat van Sebring, 50 jaar geleden. Dit is, in goed Engels, the stuff of dreams. We struinen door de paddock en doen vergeefse moeite om niet al te hard van de ene verbazing in de andere te kletteren: van antieke Grand Prix-racers wandelen we langs een verzameling onbetaalbare Ferrari’s, schitterende na-oorlogse endurance-racers, sixties prototypes en GT-auto’s, om te belanden tussen de ruige, 80 jaar oude Bugatti’s en Bentleys die van leer, touwen en varkensvet aan elkaar hangen. Dan komen we uit op een groot, open grasveld waar Spitfires en P-51 Mustangs ons om de oren vliegen. Ze stijgen op en geven een lawaaiige demonstratie, waarbij ze elkaar achterna zitten als parende libellen. Op het circuit zelf is er altijd iets aan de gang. De verschillende raceklassen hebben voor de leek nietszeggende namen als Fordwater Trophy, Lavant Cup en Freddie March Memorial Trophy, dus het is zaak om je even in het programmaboekje te verdiepen als je wilt weten wat er precies gaande is. En wie er meerijden, want naast de eigenaren van de auto’s zelf zijn het niet zelden grote namen die op uitnodiging een weekendje lol komen trappen. Mannen als Derek Bell, Emanuele Pirro en Jochen Mass lopen hier rond in vaalbeige overalls, als ze niet bezig zijn met spectaculaire pogingen om de smalle diagonaalbandjes van hun velgen af te rijden. Zelfs wanneer de coureurs even pauze hebben, is er nog de Settrington Cup waarin kinderen, niet zelden van diezelfde coureurs, het in klassieke trapautootjes tegen elkaar opnemen.

‘Le Mans-legende Kristensen wringt de massieve chromen voorbumper van zijn Ford langs alles wat hij tegenkomt’

Tijdens de RAC TT Celebration, een race van één uur met twee rijders per auto, zien we onder meer Giedo van der Garde in een ’63er Cobra achtervolgd worden door de unieke Ferrari 250 GT SWB ‘Breadvan’. Niet veel later komt de Ferrari de pits binnen met een verkreukeld spatbord, waarna men erop hamert alsof het een oude Lada is om maar te zorgen dat het voorwiel weer vrij draait en de auto verder kan. Goodwood wordt niet gezien als een spelletje: er wordt hier geracet, en dus op het randje gereden. Zoals Van der Garde kort daarna nog maar even demonstreert als hij de chicane op het rechte stuk iets te enthousiast neemt en zijn auto dwars in de blokken van hout en piepschuim parkeert. Klassieke motorfietsen blèren langs terwijl dames in de salon hun nagels laten doen en heren bij de barbier een authentieke scheerbeurt ontvangen. We eten een echte Goodwood-hamburger en begeven ons naar de eerste bocht, waar we kortstondig geweerd worden vanwege opstijgende museumstukken op de startbaan aan de overkant. Vervolgens gaan we vooraan staan voor onze favoriete raceklasse: de St. Mary’s Trophy, een race voor production-based saloon cars van 1960 tot 1966 met achter het stuur mensen als Karun Chandhok, Frank Stippler, Sir Chris Hoy, Mark Blundell en Andy Priaulx. Ook Red Bull Racing-baas Christian Horner rijdt mee, evenals negenvoudig Le Mans-winnaar Tom Kristensen, die vanaf de laatste plaats start in een Ford Fairlane Thunderbolt. Wat volgt, is het meest waanzinnige schouwspel waar we ooit met onze neus op stonden. Het is op zich al fantastisch om de Mini’s, Lotus Cortina’s en Alfa Romeo’s te zien dansen tussen de statige Jaguars, enorme Fords en een enkele Mercedes 300 SE; maar het is de vastberadenheid van Kristensen die zorgt dat we bijna met opengesperde ogen over het hek voorover kukelen. Goed, hij heeft zeven liter aan achtcilinder tot z’n beschikking, maar zo rijden er nog een paar mee – en in de bochten zijn de kleintjes hoe dan ook in het voordeel. Het hindert hem niet: Kristensen schuift de grote Fairlane op de grenzen van de grip door elke bocht, walst waar nodig met twee wielen over het gras en wringt zijn massieve chromen voorbumper langs alles wat hij tegenkomt. Hij wint de race met een auto waarin hij voorafgaand hooguit vijf minuten had gereden. Wanneer we huiswaarts keren, moe van alle indrukken maar diepgelukkig dat we ze opdeden, suizen er elf Spitfires en een Hurricane over onze hoofden in een herdenkingsvlucht van de Battle of Britain. Ze overstemmen zelfs de RS3 en veroorzaken een sensatie die zeker tot volgend jaar september zal blijven nagonzen. Maar geen moment langer, dus we weten wat ons dan te doen staat.

Reacties

Meer van TopGear