Soms is kleiner nou eenmaal beter. Vraag het maar aan Italianen die graag een kopje koffie na het eten drinken. Of kijk naar puppy’s. Ook bij motoren in supercars is deze regel regelmatig van toepassing. Wat te denken van de heerlijke 2,9-liter in de Ferrari F40 of de Le Mans-winnende 3.2 van de 911 GT1? Dit zijn de negen lekkerste supercars met minimotoren.
Lancia 037 Stradale
Kan een auto met een 2,0-liter viercilinder een supercar zijn? Nou, als de auto in kwestie slechts 1.170 kilo weegt, z’n motor in het midden ligt, door middel van een supercharger 210 pk produceert en ook nog eens de laatste achterwielaangedreven auto was die het WRC won, dan kan het antwoord alleen maar een volmondig ja zijn.
Honda NSX
De NSX was bedoeld om de Ferrari 348 verslaan. Hoewel z’n 3.0 V6 niet meer dan 280 pk leverde, had hij wel titanium drijfstangen en draaide hij lustig door tot 8.000 tpm, en dat vinden wij eigenlijk op zich al behoorlijk exotisch. Tot de verschijning van de Audi R8 was dit zonder enige twijfel de verstandigste supercar aller tijden.
Ferrari 208 GTB
Begin jaren tachtig zette de Italiaanse belastingdienst een boete op auto’s met een motor groter dan 2.000 cc. Ferrari pakte daarom de 308 en gooide er een 1.990 cc kleine mini-V8 in. Die ontwikkelde 155 pk. De 208 GTB en GTS waren zo langzaam dat het merk er in 1982 een turbo op schroefde, waardoor het vermogen toenam tot 220 pk.
Porsche 911 GT1
De 911 GT1 is de definitie van ‘een raceauto voor de openbare weg’. Het was een op de 962 gebaseerd prototype dat opgedoft was om op een 996 te lijken. Hij won Le Mans in 1998, dankzij de betrouwbaarheid van de 600 pk sterke 3.2 twin-turbo zescilinder. De 22 exemplaren die legaal de weg op mochten, de Straßenversion GT1, hadden slechts 540 pk.
Ferrari F40
De F40 was oorspronkelijk bedoeld om mee te racen en was met z’n luttele 2,9-liter V8 (plus dikke turbo) eigenlijk een Groep B-vluchteling. Officieel ontwikkelde hij 480 pk, wat vrij veel is voor een auto die amper 1.100 kilo woog. Maar in de praktijk hadden vrijwel alle F40’s minstens 500 pk. Ja, die kwamen allemaal uit een 2,9-liter motor. In 1987.
Jaguar C-X75
Een hypercar met een 1,6-liter viercilinder met turbo en supercharger? Welke volslagen dwazen zouden zo’n vermetel plan hebben gesmeed? Ach, maar natuurlijk: de Britten. Jaguar, om precies te zijn, met hulp van Williams. De 900 pk sterke, hybride C-X75 werd, hoewel prototypes veelbelovend leken, afgeschoten voor hij in productie kon gaan.
Porsche 959
Hé, een Porsche met een precies even grote motor als de F40, is dat even toevallig. Niet dus – ook de 959 was een Groep B-project dat als weesracer op de wereld kwam. In de uitvoering voor de openbare weg peurde hij 450 pk uit een 2,9-liter twin-turbo zescilinder die ervoor zorgde dat hij een top haalde van 320 km/u.
Jaguar XJ220
Oké, 3,5 liter telt nu niet meer als een minimotor, maar in de jaren negentig, toen Lambo nog louter V12’s maakte, was het klein. Vooral omdat in 1989 een XJ220-concept was verschenen met een 6.2 V12, terwijl in de productieversie uiteindelijk de V6 uit de Metro 6R4-rallywagen lag. De beeldschone Jaguar XJ220 had 550 pk en een immens turbogat.
BMW i8
Een recenter voorbeeld: de i8 werd onthuld in 2014 en is een plug-in hybride met twee elektromotoren en de 1,5-liter driecilinder turbo uit een Mini Cooper. BMW wist die machine op te peppen tot 231 pk. Daarbij komt dan nog een (inmiddels) 143 pk sterke boost van de elektromotoren, waardoor de i8 van 0 naar 100 km/u gaat in 4,4 seconden.
Reacties