De Ford Mustang komt dit jaar naar Europa. Om dat te vieren, gaan we met ‘m op bezoek in 50 staten van de Verenigde Staten. Zit klaar en hou je vast voor de meest grootse roadtrip in de geschiedenis van TopGear. Dit is deel 4 van de 5 (lees ook deel 1, deel 2 en deel 3).
Etappe 4
Km: 5.531
Dagen: 5
Te bezoeken staten:
46. Alaska
47. Oregon
48. Nevada
De grootste afstand door het kleinste aantal staten. Onze vierde equipe verlaat de VS op zoek naar meer staten van de VS.
De geur. Wat je het eerst opvalt als je in een auto stapt die louter door volwassen mannen bevolkt is geweest gedurende een paar honderd uur, is de geur. Het soort latente musk die uit de poriën sijpelt en die leeft van en vegeteert op een snelwegdieet van cafeïne en zweet, maakt de Mustang niet de omgeving waarin ik graag iemand zou ontvangen met een fragiel immuunsysteem, zoals een leuke vrouw. Die zou er direct sterven.
De buitenkant van de auto is er al niet veel beter aan toe, een modderige en doffe kleur robijn, en de voorkant vol legioenen dode insecten en de zijkanten vol stickers van allerhande Amerikaanse staten – een grafisch dagboek van succes, eenzaamheid en een onoverzienbare afstand.
Er is niet veel meer te doen: er zijn al 45 vlaggen geplakt op de flanken van de Mustang. Maar klaar zijn we nog lang niet. De VS vormen – een heuse, exclusieve TopGear-ontdekking! – echt best wel een groot land. Sterker nog, en serieuzer: het is een ontstellend, enorm groot land, en om onze volgende Amerikaanse staat te bereiken en de schaalgrootte nog doller te maken, gaan we nu eerst even ontiegelijk veel kilometers buiten de VS rijden. We zullen de hele weg door British Columbia in Canada rijden om de Amerikaanse staat Alaska te bereiken.
Dan nemen we dezelfde weg terug om in Las Vegas, Nevada, te komen, via Oregon. Zonder een minuut te verspillen, zeggen we onze collega’s geen gedag en rijden uit de schaduw van Seattles Space Needle vandaan. We moeten een veerboot halen, en we worden van die veerboot gescheiden door exact 1.611 kilometers.
Een lekker gevoel, om op pad te zijn. De Mustang voelt sterk en vitaal aan, ondanks het misbruik dat ie ongetwijfeld te verduren heeft gekregen van onze fijne TopGear-collega’s. Ja, de koppeling en de bak zijn vast wat sneller verouderd dan ze in jouw handen zouden zijn geraakt in die paar etmalen – en dat differentieel bonkt als een vrachtwagen – maar het interieur houdt zich pico bello, en de motor knort alsof ie er pas net zin in begint te krijgen. Helaas geldt dat niet voor ons – spits in Seattle betekent dat we de eerste uren van onze reis zitten te staren naar vuurrode remlichten. Het is drie uur ‘s middags.
We rijden noordwaarts de staat Washington uit over de I-5, brommen rustig voorbij Mount Vernon en Bellingham voordat we provinciale wegen nemen en de kleine Canadese grensovergang bij Sumas bereiken – een tactiek waarvan we dachten dat die ons wat tijd zou besparen. Dat mislukt, want we komen in een wachtrij bij de grens die ons meer dan twee uur kost. Na een ontstellend slome slakkengang, besluit een van ons eens extra charmant te doen tegen de vrouwelijke douanier, waardoor we uiteraard uit de rij worden gehaald voor een ondervraging en een onderzoek van de auto. Best jammer.
‘Is het stom toevallig dat u Ford heet en dat u een Ford rijdt die op naam staat van de Ford Motor Company?’ vraagt de douanier, die in staat blijkt ons allebei tegelijkertijd aan te kijken.
‘Nou, haha, ik ben toevallig de leukste achterkleinzoon van uw landgenoot Henry!’ zegt de ander van ons. De douanier kijkt verbaasd, en niet blij. We mogen nog wat langer wachten.
Uiteindelijk, na veel gefronste wenkbrauwen en aan de andere kant van de grens een opvallend kokette glimlach van een mevrouw in een uniform, worden we Canada binnengelaten en draaien rechts de Trans-Canada Highway op. We rijden door Chilliwack en draaien linksaf naar Hope, voordat we wat willen gaan relaxen en de collega naast me een hotel besluit te gaan zoeken. ‘Niet te ver weg’, en niet een van die ‘stomme hotelketens’, komen we overeen. Dat moet niet te moeilijk zijn. Vierenhalf uur later en na nog eens te hebben getankt, rijden we over een onverharde weg in de buurt van een plaats die 100-Mile House heet, is het aardedonker, en slalommen we tussen de koeien door.
‘Koe’, zeggen we als we enorme zwarte runderen zien liggen op de weg, als waarschuwing, maar ook een beetje om onszelf gerust te stellen en vast te stellen dat het niet eigenlijk een vuurspugende Amerikaanse draak is.
Best eng. We rijden diep in een Canadees woud, en het hotel is – volgens onze navigatie – nog een kilometer of vijftien van deze weg. Onze telefoons hebben geen ontvangst meer, maar het is laat, we hebben geen andere opties, en we willen slapen. We komen bij een ranch, gezellig verlicht door de zachte en warme gloed van 40 Watt gloeilampen. Een lieve vrouw die Myrna heet brengt ons naar een kleine houten hut waarin een stapelbed staat. We zien in de verte in de maneschijn een meer glinsteren, en de hut is warm en ruikt naar dennenhout. Uitgeput, maar blij te weten dat we vannacht niet zullen worden vermoord door een banjo-spelende houthakker, voelen onze bedjes aan als de hemel. De volgende ochtend blijkt dat het hier niet alleen aanvoelt als de hemel, maar dat het dat ook echt is.
John en Myrna Barkowsky zijn al ruim drie decennia de eigenaars van Spring Lake Ranch. Je huurt er een hut, maar het was tevens – en dient soms nog als – een opvanghuis voor moeilijk opvoedbare tieners. Het is er zo idyllisch dat je tanden ervan gaan jeuken. Het bevindt zich aan de rand van een buitengemeen fotogeniek meer. We zien eenden en roofvogels en herten en paarden. De katten op de ranch zijn zo waakzaam als honden, en als je je Mustang er lang genoeg laat staan, dan zal John ‘m brandmerken. Zoals we aan den lijve ondervinden. Technisch gezien is het in dit land kennelijk zo dat hij ‘de eigenaar is van alles waarop mijn brandmerk staat’ – een practical joke waarom hij zo schaterend hard moet lachen dat de Kerstman er pardoes ontslag van zou nemen.
'Op deze plek wil je echt niets anders rijden dan een Mustang met V8'
Myrna maakt ontbijt, en zo begint deze dag aanzienlijk aangenamer dan we gister eindigden. Toch moeten we weg. Want de weg wacht niet.
We rijden naar een plaats die Terrace heet. We hebben duizend kilometer voor de boeg en daar hebben we twaalf uur voor, dus dat moet te doen zijn. Dat valt tegen. Het duurt allemaal veel langer door toedoen van hout-trucks, lage maximumsnelheden en een landschap dat zo overweldigend is dat je er vanzelf langzamer van gaat rijden, want je wilt onderweg toch wel iets zien. De passagier heeft het ook niet al te druk: het navigeren bestaat eruit dat we welgeteld één keer naar links moeten, van de 97 naar de I-16 bij een dorp dat Prince George heet. Verder kan de passagier om zich heenkijken. Er is genoeg te zien. Bergpassen waarin zich brede rivieren voortkronkelen, afgetopt met het bruisende schuim van stroomversnellingen in het wilde water. Veel, heel veel bomen – vooral coniferen en ceders en inheemse scheerlingen – in het gelid en eindeloos, en ons onbekende bergen die stoïcijns in de staalgrijze lucht steken. We komen door Houston en Smithers, stoppen om te kijken naar ‘s werelds grootste vliegvishengel (opvallend groot, inderdaad, maar ook opvallend nutteloos), en rijden voorbij de Babine Mountains en Seven Sisters.
Voorbij iedere bocht volgt een nieuw, horizonwijd uitzicht, en alle plaatsen zijn niet meer dan luttele nederzettingen – neergezet om wat te kunnen verdienen, niet om je sociale leven door te brengen. Het is een prachtige, wilde plek die je misschien vandaag de dag nergens meer verwacht, maar zelfs als je de dag zo prettig bent begonnen als wij, wordt de schaal van alles en de af te leggen afstand je op een zeker moment toch wel wat te veel.
Stel je de Schotse Hooglanden voor, maar dan twee keer zo hoog en groot, en ongeveer honderd keer zo uitgestrekt. Na een paar dagen wil je wel weer eens iets anders zien dan een boom. We slapen in Terrace, dat een praktisch, weinig pretentieus stadje blijkt, en rijden de volgende ochtend naar Prince Rupert. Dat is een klein ritje, maar als we de kust naderen, komt de mist op en hangt op de vreemdste plaatsen, wat de rit nogal vervreemdend maakt. Op een gegeven moment duikt de weg en dan verschijnt een lang recht stuk in de verte – en verdwijnt vanuit een helder zonlicht in een vage, duistere wasem. Het is alsof we de grens van de werkelijkheid hebben bereikt.
Maar we komen aan in Prince Rupert, en wachten op de veerboot die door de Golf van Alaska naar Ketchikan vaart – we zullen pas weer land zien waar we onze eerste sticker buit kunnen maken. Meer wachttijd, dan opnieuw door de Amerikaanse grenscontrole – dus spraken we af dit keer niet lollig of charmant te gaan doen maar gewoon antwoord te zullen geven op de gestelde vragen – en dan gaan we op de boot, samen met maar vijf andere auto’s en 24 andere mensen, terwijl de boot plaats biedt aan 750 mensen. Dat betekent dat er niet veel getuigen zijn van wat er vervolgens gebeurt. Een aantal jonge bultruggen begint uit het water te springen en slaat met hun immense staarten tegen de zee, op nog geen dertig meter afstand van de boot. We kunnen zien dat dit flinke jochies zijn aan de kracht waarmee ze spuiten, terwijl een groepje volwassen walvissen zich verderop aan het aanstellen is – ze springen telkens uit het water, en het lijkt er uit de verte op alsof we kijken naar rotsige eilanden die in een animatiefilm plots tot leven zijn gekomen. Het is al met al een spektakel dat je je nietig doet voelen, en ergens verwacht je elk moment dat David Attenborough commentaar en uitleg komt geven. Het is toch best een beetje een tegenvaller dat dat niet gebeurt.
We komen aan in Ketchikan, op Revillagigedo Island in het zuidelijke deel van Alaska’s zogeheten Inside Passage, als het al donker is, maar weten nog wel de eerste sticker na 2.500 kilometer op de Mustang aan te brengen. Deze plaats voelt aan als een voorpost, zelfs vandaag de dag nog. Ook lijkt het er enigszins toeristisch – de belangrijkste inkomstenbronnen zijn dezer dagen commerciële visvangst en het uitbuiten van cruisepassagiers – maar het is er klein en mooi en exotisch. Een uitvalsbasis voor avonturen.
De volgende ochtend, met niets anders omhanden dan ’s avonds de veerboot terug te nemen, besluiten we Gravina Island in de Alexander Archipel te bezoeken, waarop Ketchikans lokale, kleine vliegveld is gelegen. Helaas is de brug erheen door gebrekkige planning nooit gebouwd, het zou een belemmering in de toegang zijn geweest voor de financieel voor deze streken zo belangrijke megaschepen. Dus ligt het vliegveld op vijf minuten verderop, per veerboot. Gravina Island blijkt in feite gewoon een enorm rallyparcours te zijn met bewegwijzering: wijde, grote gravelwegen voeren door oeroude dwergbebossing, met wegen die op een zeker moment simpelweg ophouden.
De Mustang is hier volledig in z’n element, vooral ook omdat ie een 5,0-liter, achterwielaangedreven Mustang is op verlaten gravelwegen. Er gebeurde iets met steenslag. Er gebeurde ook iets met zijwaartse verplaatsing. Alleen dit uurtje maakte ons hele bezoek onvergetelijk.
Na het speelkwartier bezoeken we het typische transportmiddel van Ketchikan – watervliegtuigen. Er zijn honderden van deze voertuigen actief in deze streek – je hoort en ziet ze aan de lopende band overkomen. Ze worden gebruikt als taxi’s en iedereen hier vindt dat heel normaal, maar voor ons is het een uiterst romantisch beeld. Een van ons overweegt omscholing tot piloot van een De Havilland DHC-2 Beaver, maar herziet zijn mening wanneer hem wordt verteld hoe gevaarlijk een watervliegtuig eigenlijk is. Dat versterkt het idee dat we hier aan de grens van de menselijke beschaving staan – als je nog verderop wilt gaan kijken, is een auto niet meer toereikend. Toepasselijk: het Tongass National Forest strekt zich uit tot aan een plaats die Yakutat Bay heet, en is zeven miljoen hectare groot.
'De snelheidsmeter geeft een snelheid aan en de klok zegt dat het later wordt, maar eigenlijk is alles telkens en steeds hetzelfde'
We keren terug naar het vasteland, en in de paar uur die ons resten voordat de veerboot teruggaat, verkennen we de onderkant van Alaska. We rijden door Alice in Wonderland-achtige bossen, chroomgroen gekleurd, en staan stil bij een rivier waarin de zalmen vrolijk spartelen. Tot we ons realiseren dat ze allemaal stervende zijn na het kuitschieten, en we een stukje verderop vergaan van de stank van rottende vis. Attenborough geeft alweer geen commentaar, dus rijden we naar de veerboot.
De boot terug naar Canada kost wat tijd. Het water is rimpelloos en het is aardedonker. Als je niet beter zou weten, zou je kunnen denken dat we ons in een ruimtevaartuig bevinden, en dat we door het luchtledige zweven. We krijgen een hut met stapelbedden, zonder patrijspoorten.
Genoeg daarover: we zitten liever in de Mustang dan op een boot. Dan een herhaling van zetten bij de Amerikaans-Canadese grens – dus weer uren wachten – en dan de koude, harde feiten die we altijd gekend hebben. We moeten onze hele reis nog eens maken, al is het in de andere richting. Een collega sms’t ons voor de gein dat we niet te laat mogen komen in Nevada. We vinden dat niet echt heel hilarisch, want dat betekent dat we gemiddeld 65 km/u moeten rijden, zelfs als we slapen. Daar worden we niet vrolijk van.
Dus wat dan volgt is niet anders te omschrijven dan een groots déjà-vu. Terug door Prince Rupert en Terrace, Prince George en de rest. We boeken progressie, dat wel, terwijl de Mustang zich door de bergpassen huilt, uur na uur en dagdeel na dagdeel. Het voelt aan alsof we in een laagvliegend vliegtuig zitten. De ruime, lome bochten passen goed bij deze auto, we houden de snelheid beperkt: de V8 lijkt ervan te genieten. Je kunt voelen dat de nieuwe achterwielophanging hobbels absorbeert die het vorige model aan je zitvlak zou hebben doorgegeven, en de hele Mustang van 2015 voelt sowieso vloeiender aan, maar met deze zware 5,0-liter – zoals je weet, komt er ook een lichtere viercilinder met ruim 300 pk naar Europa – voelt ie meer aan als een geëvolueerde Mustang dan een revolutionaire Mustang. Op deze plek wil je echt niets anders rijden dan een Mustang met V8. Hij kent en dient z’n doel.
We komen bij de Amerikaanse grens, terug in Sumas, na een waas van wegen en amper een herinnering aan de motels waar we overnachtten. We steken de grens binnen tien minuten over – dezer dagen een schokkende gebeurtenis in the Land of the Free – en beseffen dan dat we 4.000 kilometer hebben gereden om één sticker op de Mustang te kunnen plakken.
We brommen door Washington, doen Oregon op de I-84 en stoppen in de plaats Ontario, net voor de grens met Idaho. Eén van ons maakt op een zeker moment haast, hetgeen er in resulteert dat we om elf uur ’s avonds aan de kant van de weg een gesprekje hebben met een uiterst beleefde politieagent. Naar later zal blijken is dat de enige keer dat we tijdens de hele trip worden aangehouden, en uiteraard een primeur voor de nieuwe Mustang. We schrikken er toch een beetje van. De volgende dag rijden we door Idaho, gaan zuidwaarts bij Twin Falls en komen in Nevada (onze 48ste staat), waar het land langzaam woestijn wordt en we een ommetje maken over de zogenaamde Buitenaardse Snelweg, ofwel de 375. We zoeken er buitenaards leven of ET, maar vinden ze niet. Of waren die lichtflitsen in de verte misschien toch een teken waar we op af hadden moeten gaan? Of waren we gewoon een beetje moe?
Dan lijkt het een soort reis zonder einde te worden. De snelheidsmeter geeft een snelheid aan en de klok zegt dat het later wordt, maar eigenlijk is alles telkens en steeds hetzelfde. Dan ineens knalt Las Vegas op uit de woestijn, als een brakende neonfontein, en weten we dat het er bijna opzit.
Na zo veel contemplatie en natuur is Las Vegas, met zijn bruisende, fluorescente hartslag en eindeloze stroom van alles consumerende mensen niets minder dan een schok. Stripclubs en gokken. Megahotels en plastic. Leven en dood binnen een weekeinde. We vieren onze epische reis die ons door zo weinig Amerikaanse staten voerde met een paar drankjes in een simpel café.
Helaas waren de drankjes Mescal en, zoals dat gaat met verloren weekeinden, willen we het over de chaos die volgde, nooit meer hebben.
De volgende ochtend ontmoeten we een opvallend nuchtere collega, die het korte ritje naar Californië zal gaan maken, en dus de laatste etappe van onze roadtrip voor zijn rekening zal nemen. Succes, Mustang. Op weg naar het einde, en op weg naar een nieuw begin. Doe het rustig aan naar de finish. Geen haast.
Klik door naar deel 5 om verder te lezen!
Reacties