Wat een gelukkig en heerlijk leven heb ik tot dusver gehad. In 1933 werd ik in Belfast geboren en later, toen ik negen jaar was, erfde ik een tweezits voertuig van een plaatselijke priester. Deze Harding, gebouwd in het Engelse Bath in de vroege jaren twintig, had twee stoelen, vier wielen en een luchtgekoelde 250-cc JAP-motor achterin die één wiel aandreef via een ketting, door middel van de drieversnelllingsbak van een motorfiets.
‘Handrem Hopkirk’
De besturing was onconventioneel, door middel van een soort roer, en uiterst direct. Hij had alleen remmen op de achterwielen, dus snel stoppen resulteerde er vaak in dat je ineens, toch nog onverwacht, achterstevoren stond. Het was dus geen toeval dat ik later mijn motorenzaak in Belfast ‘Handrem Hopkirk’ noemde.
Omdat ik al als een kleine en jonge persoon in een machine reed, leerde ik die snel te beheersen. Op mijn vijftiende haalde ik mijn rijbewijs en kocht een Triumph 650 Twin-motor met een zijspan, waarop ik mijn rijvaardigheid verder ontwikkelde.
Ik ging techniek studeren aan het Trinity College in Dublin en werd al snel lid van de Dublin University Motor Cycle and Light Car Club – nogal een mondvol. De club organiseerde haar wedstrijden op zaterdag; evenementen in de Wicklow-heuvels die bestonden uit een serie autotests op gravelwegen waarop we kalkstrepen aanbrachten en die waren afgezet met pylonen.
Paddy Hopkirk de Dyslecticus
Studeren was niet echt mijn kracht, aangezien ik dyslectisch bleek te zijn. Ik vond rijden dus ook leuker dan studeren. Mijn eerste ‘diploma’ haalde ik toen ik in 1955 door Ken Richardson (de wedstrijdmanager van de Standard Motor Co.) werd gevraagd om een Standard 10 (ook weer een kleine auto) te rijden in de RAC Rally of Great Britain.
Tijdens de eerste tests was ik in staat het hoofd te bieden aan grotere, sterkere auto’s en ik verbaasde vriend en vijand, inclusief de omroeper van de BBC, door aan kop te komen en zodoende mijn naam te vestigen.
Daarna reed ik voor de Roots Group en weer daarna voor BMC, waar ik de eerste liefde van mijn leven tegenkwam – de Mini. De dwarsgeplaatste motor boven de voorwielen gaf ’m een fantastisch weggedrag. Later paste John Cooper ’m aan en voerde ’m op, en kregen we de Mini Cooper S.
Mini Cooper
In 1963 wonnen we de Index of Performance tijdens de Tour de France (voor auto’s). De Mini won het van grotere en sterkere machines dankzij z’n sublieme weggedrag, en het evenement werd daardoor een soort gevecht tussen David en Goliath. De Fransen waren er dol op en werden spontaan verliefd op de Mini.
In 1964 wonnen we de Monte-Carlo Rally. De kleine ‘koektrommel’ versloeg ’s werelds grootste autofabrikanten, waardoor we enorm veel publiciteit verwierven – dat was indertijd nog echt wereldnieuws.
Een ander hoogtepunt voor mij was het om mee te doen aan Sunday Night at the Palladium met Bruce Forsyth, een programma waar destijds bijna iedereen naar keek. We lieten er zien dat deze kleine gezinswagen echt een winnaar was.
Ik was de gelukkige die de auto mocht besturen, samen met mijn bijrijder Henry Liddon, en ik mag niet vergeten onze manager Stuart Turner en het team geweldige monteurs te noemen – want die maakten het allemaal mogelijk.
Klein maar fijn
Mijn huidige vrijwilligerswerk als voorzitter van de British Racing Drivers’ Club en als de Rijdende Ambassadeur voor IAM RoadSmart is een uitvloeisel van mijn carrière als coureur. Ik ben heel blij dat mijn werk kan bijdragen aan het redden van levens, dat ik de auto- en motorsport onder de aandacht mag brengen, en dat ik jonge mensen kan stimuleren om zich op technische studies te storten.
Dat ik ben opgegroeid tijdens de oorlog, toen alles op rantsoen was, heeft ervoor gezorgd dat ik me erg bewust ben van afval en verspilling, en dat geldt ook voor de beschikbare ruimte om ons heen. Als ik vandaag de dag een grote auto zie rijden met maar een persoon erin, denk ik onwillekeurig meteen terug aan de compacte Mini, en aan het feit dat klein ook mooi kan zijn.
Reacties