Nee, nee, doe het alsjeblieft niet: neem geen donkere wielen onder je M3 cabrio. Dan krijg je wel van heel veel weggebruikers respect. Ik sta voor het tweede stoplicht vanaf BMW’s Nederlandse hoofdkantoor in Rijswijk en zit in de nieuwe BMW M3 cabriolet. De mussen vallen dood van het…
Nee, nee, doe het alsjeblieft niet: neem geen donkere wielen onder je M3 cabrio. Dan krijg je wel van heel veel weggebruikers respect.
Ik sta voor het tweede stoplicht vanaf BMW’s Nederlandse hoofdkantoor in Rijswijk en zit in de nieuwe BMW M3 cabriolet. De mussen vallen dood van het dak, het is een tikje zonnig, maar vooral heiig en om zelf niet ter plekke te sterven heb ik het dak maar open staan. Voor de frisse lucht. Ik zit in een gitzwarte cabrio (ja, de foto’s laten een witte zien – veel mooier) met maar liefst vier uitlaatpijpen, een stikker met M achterop, rood leer vanbinnen en een dikke bult op de motorkap.
‘Vette bak man!’ Naast mij staat een 240 jaar oude Nissan Micra met vier jongens erin. Ze draaien keiharde muziek, hebben een kralenketting aan hun binnenspiegel hangen, en gezien het onverstaanbare dat ze boven de muziek uit in mijn richting brabbelen, schat ik dat geen van hen heeft doorgeleerd voor vaatchirurg. Ik hoor iets van ‘gasgeven’ en ‘eg respect man!’. Ondertussen bewonderen ze de BMW van voor naar achter, trekken bij groen zo hard op dat ik vrees dat de Micra ter plekke door z’n hoeven zal gaan en komen slingerend en zwaaiend voor me rijden – omdat ik op z’n allerbraafst ben opgetrokken. Ze kijken met z’n allen naar het front van de M3 en slingeren vervolgens met opgestoken duimen tussen enkele auto’s door de verte in.
Ik draag een ruitjesshirt – duidelijk zichtbaar want het dak is open – en mijn haardracht zal in hun ogen nog het meest op dat van een verwaaide hockeyer lijken, en toch krijg ik respect van vier jonge gastjes. Dat terwijl me in mijn eigen cabrio normaliter geen blik waardig wordt gegund door hun soortgenootjes. Maar mijn dagelijkse cabrio is niet gitzwart, heeft geen zwarte wielen, geen vier uitlaten, geen blauwwit logo voor- en achterop en geen bult op de motorkap. O, en ook geen rood leer, geen DCT-versnellingsbak en geen 420 pk. Zou het daarom zijn dat ik respect krijg?
Tien minuten later sluit ik achter in de file aan. We rijden in Nederland, niks vreemds toch? Ik besluit eens te gaan letten op de mensen om mij heen, die – het is net na vijven – neuspulkend, bellend en gapend voortsukkelen op weg naar huis. Wie kijkt nu naar het donker gekleurde en klinkende gevaarte waarmee ik zachtjes langsroffel, en wie interesseert het geen ene moer dat er een gloednieuwe M3 cabrio voorbij rijdt – de enige in Nederland op dit moment?
Witte busjes, die ellendige witte rotbusjes. Ze weten dondersgoed dat ze onnodig links rijden, langzaam optrekken, naar diesel stinken, het zicht belemmeren. Maar het interesseert ze geen klap. Althans, niet als ik normaal op de snelweg zit. Nu echter, nu ze een agressief ogende cabrio met bult op de kap in hun linker zijspiegel ontwaren, gaan ze wel opzij. Klap-klap. Bwááááp.
Dat is wat je hoort. Ik schakel terug van vier naar twee en druk het gaspedaal in om dat lelijke busje zo snel mogelijk te passeren. En moet weer hard in de remmen want voor mij rijden ze nog steeds vijftig. Het inhalen van het busje helpt dus niet, maar a) hij ging naar rechts, b) ik heb weer normaal zicht op wat er zich voor mij op de weg afspeelt en c) ik zit niet meer in een dieselwalm. Het witte busje doet er nu alles aan om naast mij te komen rijden en duwt daarvoor bijna een Mégane van de weg. De bestikkerde blote kerels achterin zijn wakker geschreeuwd door de bestuurder – al mag hij die naam wat mij betreft niet dragen – en hangen nu met hun armen uit het raam. Ze roepen naar me en aan hun glimlach en gebaren kan ik opmaken dat het geen lullige opmerkingen over mijn ruitjesshirt zijn. Eén maakt zelfs foto’s met zijn mobiel. Ik geef een beetje gas om niet als aapje in een kooi door een stel ontklede bouwvakkers te worden gestalkt en er stijgt een luid gejuich op uit het busje. Dat ze snel een lekke band krijgen.
Voor me rijdt het wat door dus ik kan ze afschudden. Maar filerijden is optrekken-remmen dus binnen een minuut sta ik weer stil. Oei, daar gaat een raampje open van een gloednieuwe 5-serie. Ik kijk de andere kant uit, pulk wat aan een nagel en hoop dat ik nu, en wel nu, gebeld wordt. ‘Hé!’ Pom-pom-pom. ‘Hé! Gast!’ Ik weet dat die knar uit die 5-serie naar me roept dus ik draai langzaam mijn hoofd naar zijn zilvergrijze 540i met wielen zo groot als die van een tractor. Ik kijk recht in de tronie van een soort overbemeten schildpad met lang haar. ‘Makelaar’ schiet er door me heen. ‘Wat is dat er voor eentje?’ zegt de schildpad met een van zijn kinnen wijzend naar mijn auto. ‘Een M3 cabriolet meneer, niet van mij overigens.’
‘Niks mis mee toch?’, roept de megaturtle naar me, ‘hoeveel pékaatjes?’
‘Ik meen 420 meneer.’ Ik til m’n wijsvinger op om naar hem te zwaaien terwijl ik mijn linker teen omlaag krul. Bwááááp. Een kwartier later en vijftien kilometer verder passeert de 540i mij met 4,5 km/u en een opgestoken duim uit het raam.
Ja, daar! Een 307 CC, met het dak open, op de middelste baan van de A12 ter hoogte van Harmelen, met blonde, wapperende haren achter het stuur. Langzaam kruip ik dichterbij en zie dat de dame achter het stuur zit te bellen. Ik sta naast haar en kijk geheel tegen mijn gewoonte in haar auto binnen. Ik zie haar alleen en profil. Mooi. Maar mooi dat ik geen blik terugkrijg. Ze blijft onverstoord recht voor zich uitkijken, al bellend. Een dot gas geven is me te ordinair, de radio op standje dreunen zetten is me te plat, zwaaien dan misschien? Nee, jammer dan. Trouwens ik krijg al weer aandacht van een ander. Een middelbare kerel, met een telefoondingetje in z’n oor en een spiegelende zonnebril op z’n neus. In een Seat Leon FR. Hij lacht naar me. Ik heb zin om – ach laat maar.
De onnodige, ongebruikte linker vluchtstrook houdt na Harmelen, vlak voor Utrecht op. De weg gaat over van drie naar vier en wordt vervolgens zesbaans. De file is weg – asfalt helpt dus. Daar gaan we weer: Bwááááp. Ik ben even vergeten welke snelheid legaal en niet-legaal is. Ik ken de M3 met carbon dak, een geweldige auto. Deze cabrio heeft dezelfde technische specificaties, maar is 110 kilo zwaarder. Noodzakelijk voor de stevigheid. Op het circuit zul je dat als doorgewinterde coureur best voelen – heel in de verte, in een ruitjeshemd op de openbare weg voel je dat niet. De beleving echter, is zo anders. Doordat het dak open is, is de geluidsbeleving enorm. Elke keer als ik bwááááp doe, ratelt de V8 als een gek hoog z’n toeren in en trakteert mij op een heerlijk, haast hemels geluid. Je voelt de trilling van het geluid van de motor onder je voetzool: normaal geschiedt de afvoer van die geluidstrilling waarschijnlijk via dak en bodemplaat, nu alleen via de bodemplaat. En via mij. Wat is mijn eigen cabrio toch een rammelende stakker.
Een aftandse Micra bracht me op het idee om te bezien wie en wat er zoal naar deze M3 kijkt. Het ritje van Den Haag naar Utrecht in de maandagmiddagspits zei genoeg, dacht ik. Ik werd er wat cynisch van. Het woord ‘sjonniebak’ kwam in me op. Maar na een tweetal extra dagen rijden, moet ik dat gedeeltelijk inslikken. Ja, ik heb veel bekijks van mensen die mij, nou ja, mijn auto normaal nooit bekijken en nee, ik heb geen bekijks van mensen waarvan ik normaal wel eens bekijks heb omdat mijn dagelijkse cabrio het aardig doet op de golfbaan of op het hockeyveld (waar ik overigens nooit kom). Als ik de opgedofte buitenkant met blinkende logo’s, luchthappers, bulten en een riedel uitlaten vergeet, dan zit ik in een van de beste cabriolets ter wereld.
Hij rijdt als een dolle, hij is bloedsnel. Hij schakelt zo snel dat-ie met DCT (3.390,31 euro extra) sneller is dan handgeschakeld. Hij heeft een wegligging en besturing – ach, je hebt de lovende verhalen over de M3 al eerder in Top Gear kunnen lezen. De M3 cabriolet wijkt daar nauwelijks iets vanaf. Sterker, ik prefereer ‘m boven de dichte versie. Puur voor het geluid. Niet voor de omstanders.
Reacties