James houdt van comfort en goede zetels. We gaven hem een uitgeklede Aston N24 mee, met keiharde vering, en hij kwam tot een nieuw inzicht…
Ik schaam me te moeten toegeven dat ik, sinds de nieuwe fabriek (of ‘faciliteit’, zoals zoiets geloof ik tegenwoordig heet) in Gaydon was voltooid, niet bij Aston Martin was geweest. Vele keren was ik al op bezoek geweest op het ouwe Newport Pagnell-complex, maar nu stond me een schok te wachten. Het ziet er allemaal bijzonder gelikt uit. ‘By appointment to HRH the Prince of Wales’ vermeldt een plaquette buiten bij de VIP-ontvangstruimte, ‘car manufacturer and repairer.’ Ik had het idee dat dat ‘and repairer‘ er later aan was toegevoegd, wellicht vanwege recente, minder gelukkige gebeurtenissen.
De enorme glazen deuren die leiden naar het atrium-achtige toonzaalgedeelte in het midden, zwenkten automatisch open terwijl ik nog verbaasd met mijn arm uitgestrekt stond. ‘Welkom bij Aston Martin’, zei iemand honderden meters verderop. Ik nam vlak bij de rij opgestelde nieuwe V8’s plaats en ongevraagd bracht een zwijgende en schimmige man in pak me een kan met thee. Ik schonk het zo plechtig mogelijk in, maar het melkkannetje kwam kletterend neer op het glazen tafelblad, wat alles weer verstoorde.
Dit was helemaal anders. Maar een paar dingen waren bij het oude gebleven. Het bedrijf is in andere handen overgegaan – dat hoort allemaal bij Aston Martin – en aangezien Aston een klassiek merk is met een staat van dienst in de racerij, is er een nieuw racemodel, de van de Vantage afgeleide N24 met V8-motor. Ik was gekomen om die uit te proberen. Racen is om eerlijk te zijn niet mijn ding, reden waarom ik de nog bijna nieuwe raceoverall en schoenen die ergens onder in mijn gangkast liggen daar lekker had gelaten en was verschenen in een weinig flitsend kloffie – een soort Le Coq Onsportif-ensemble.
Maar ik moest toegeven dat de N24 – bedoeld voor de 24-uursrace op de Nürburgring – er bepaald fraai uitzag, vooral in deze gele uitvoering met zijn superbrede Sportline-velgen. De stickers zijn overigens facultatief. De auto werd ontworpen voor langeafstandsraces op de Nürburgring, maar is ook geschikt voor de GT4-raceserie, waarin hij het zal moeten opnemen tegen 911’en en lichtgewicht Lamborghini’s. Aston bekijkt ook de mogelijkheid voor merkwedstrijden, waarbij exclusiviteit gegarandeerd is aangezien Astons alleen elkaar de vernieling in kunnen rijden. Er zal ook steun van het bedrijf komen, in een vorm waarover nog beslist moet worden. Misschien met een vrachtwagen vol reserveonderdelen en expertise, of wellicht in de persoon van de zwijgende man met de kan thee. Met wat aanpassingen kan de N24 geschikt worden gemaakt voor de openbare weg, maar daarover zo dadelijk meer.
Hij kost 120.000 euro plus BTW, maar omdat echte teams een zakelijke aangelegenheid zijn en hun BTW kunnen terugvragen, kan Aston zich erop laten voorstaan dat zijn uitgeklede model minder kost dan de geheel aangepaste wegversie. Dat lijkt billijk – je krijgt ook minder. Maar hij is alleen verkrijgbaar met het stuur links, aangezien hij werd ontwikkeld op de Nürburgring, en dat is in Duitsland, waar men rechts rijdt.
Los van de motor is de N24 gelijk aan het normale V8-model, behalve het afwijkende bedieningspaneel en de meer geopende grille, die volgens een openhartige man van Aston vervaardigd wordt door enkele spijlen uit een gewone grille te verwijderen. Als de aanblik ervan je, net als mij, bevalt, dan kan je met een decoupeerzaag hetzelfde trucje uithalen, waarmee overigens de garantie op het onderdeel vervalt.
Het vermogen wordt omhoog gekrikt van 380 naar 410 pk, door extra luchtinjectie, katalysatoren met een grotere capaciteit en het weglaten van belangrijke onderdelen, zoals de aircocompressor. Hoewel de ophanging hetzelfde is, maken nieuwe onderdelen de auto wat lager en stugger. ‘Ook al is het een raceauto, hij rijdt behoorlijk lekker,’ zegt de man van Aston Martin. Dat blijkt lulkoek.
De N24 is niet minder dan rond de 200 kilo lichter dan de standaarduitvoering. ‘Het meeste gewicht is bespaard op het interieur,’ zegt de man van Aston Martin. Dat is wel duidelijk, aangezien alles waar ik aan hecht in een Britse GT-auto eruit is – het leer, sterker nog, de hele passagiersstoel, de vloerbedekking, de geluidsisolatie, de binnenpanelen, de bediening van de airco en de radio. Maar zoals gebruikelijk zit er wel een antenne op het dak. ‘Er was toch al een gat in het dak aangebracht,’ krijg ik te horen, ‘dus we dachten dat we er net zo goed een antenne in konden monteren.’ Dat is net zoiets als eishampoo kopen en dan thuis ontdekken dat je niet de goede ingrediënten hebt om pannenkoeken te bakken.
Naar binnen klauteren is geen sinecure, want natuurlijk zitten er rolbeugels in. Om gewicht te besparen is het gebruikelijke mechanisme van het portier vervangen door een stuk tentdoek dat moet voorkomen dat hij te ver openslaat. In één beweging door veert hij echter weer dicht zodat je hem in je gezicht krijgt als je nog maar half binnen bent. Dan beland je in een kuipstoel en een helse, knellende 101-punts veiligheidsgordel. Maar wanneer je eenmaal ingesnoerd zit, begint het allemaal nogal opwindend te worden.
De cabine is onverbloemd sober. Sommige van de gewone dashboardknoppen zijn vervangen door zakelijke tuimelschakelaars. Er zit een enorme rode knop om de ontsteking te onderbreken. Trek eraan, druk op de knop en de V8 komt tot leven als de Merlin van een Spitfire (jaja, ik weet het, dat was een V12, niet zo wijsneuzerig graag).
Het is voldoende om je af te vragen hoe ze erin slagen om het gewone model een zo verfijnde uitvoering te geven, alleen maar door het aanbrengen van wat extra’s. Het is niet alleen maar dat de motor luidruchtiger is. Hij klinkt – en voelt – ook ‘mechanischer’; alsof er ontelbare onderdelen rondzoemen en heen en weer suizen. Bij de meeste auto’s laat de motor voornamelijk van zich horen via de uitlaat. Hier komt het van metalen onderdelen, en het is magnifiek.
En er zijn nog meer onbekende geluiden. Zonder de geluiddemping hoor je de overbrenging van de versnelling. Zelfs het hydraulische systeem van de koppeling stampt boven het geraas van de V8 uit. En zo begeef ik me op de testbaan van Aston Martin. Maar alles goed en wel, racen op een circuit is nooit mijn ding geweest. Zoals ik al zei, kan de N24 tamelijk eenvoudig worden aangepast voor de openbare weg. Daarvoor zijn nummerplaten nodig, iets van een handrem en het vaste portierraampje aan de bestuurderskant (met een voorgezette schuivende perspexplaat) moet worden vervangen door een normaal raampje dat opengaat. Aston heeft zo’n N24, het persoonlijk bezit van baas dr. Bez, die bovendien net een zeer grondige servicebeurt heeft gehad, met inbegrip van het vervangen van alle onderdelen waarop garantie zit. Ik denk dat ik met die auto de wegen van Warwickshire op zal gaan.
De motor klinkt vanzelfsprekend geweldig. De brede banden trekken bij lage snelheden een kaarsrechte lijn, de rolbeugels zorgen voor een dode hoek achter, en hij rijdt, zoals ik al vermoedde, wat stug. Maar wanneer de Aston eenmaal op dreef is, is hij helemaal in z’n element en een genot om in te rijden. Alle chic is achterwege gelaten en vervangen door een oergevoel dat alleen het noodzakelijke aanwezig is om de auto voort te bewegen en de bestuurder een zitplaats te bieden. Het is een geweldige manier om je eraan te herinneren waar het bij autorijden eigenlijk om gaat. En verraderlijk: ik dacht dat het zou voelen alsof ik harder ging dan in werkelijkheid het geval was. Blijkt het tegendeel het geval.
Uiteindelijk was ik, heel ongewoon, helemaal klaar voor een race. Ik in de Aston, Hammond in zijn geliefde 911 en Clarkson in de Lamborghini-light. En dat mag wel een Top Gear-uitdaging genoemd worden…
Reacties