Voor mensen die zichzelf erg hoog hebben zitten of die juist een mentale oppepper kunnen gebruiken: er is een perfecte manier om je heel klein en/of heel groot te voelen. Je hebt er alleen een Jeep voor nodig. En een enorm land.
Het begint al als het vliegtuig aanstalten maakt te gaan landen op de luchthaven van Minneapolis. Geen idee waarom mensen met een hyperactief taalgevoel de stad ‘Mini-hopeloos’ noemen. Hopeloos ben je als stad nooit als je een genie als Prince hebt voortgebracht, en met dit uitzicht is ‘mini’ zo’n beetje het laatste woord dat bij je opkomt. In het midden staat een clubje knus bij elkaar gekropen wolkenkrabbers, omringd door vrijstaande één- of meergezinswoningen, zowel in lineaalrechte straten als in kronkels in Wisteria Lane-design. En dat zo ver het oog reikt. Minneapolis is dan ook eigenlijk twee steden: zusterstad St. Paul, nota bene de hoofdstad van de staat Minnesota, is er littekenloos aan vastgegroeid. Zelfs vanuit het vliegtuig is het eind van de bebouwing niet te zien.
Het eerste wat we doen als we geland zijn, is weer weggaan. Minneapolis is immers maar een tussenstop – we gaan door naar Denver en eigenlijk begint het daar pas. In de hoofdstad van Colorado, die bij dertigplussers voornamelijk bekend zal zijn als het decor van de cultserie Dynasty, staan namelijk twee Jeeps te wachten om ons naar ons uiteindelijke reisdoel te brengen. Waarbij aangetekend dat de reis een doel op zich is.
Die Jeeps zijn een Grand Cherokee en een Commander. In Nederland maak je niet meteen hordes vrienden met deze auto’s. Ze ogen door hun hoekige vormen op z’n best ouderwets en op z’n slechtst agressief, waarbij die laatste kwalificatie nog aan kracht wint door het onbescheiden formaat. In combinatie met de motorisering van onze Jeeps, de 5,7-liter grote Hemi-V8, word je waarschijnlijk helemaal direct weggezet als megalomane natuurterrorist. Nu is dat natuurlijk schromelijk overdreven; met name de eetbare gedeelten van het milieu mogen zich altijd in onze belangstelling verheugen. Aan de andere kant; er zijn inderdaad wel wat auto’s denkbaar (zo’n 99 procent van het aanbod) waarbij critici minder recht van spreken hebben. Een auto die er volgens de (altijd erg optimistische) fabriek zelf maar zes kilometer voor nodig heeft om er een liter brandstof doorheen te jagen en daarbij het viervoudige van heilig boontje Prius aan CO2 voor teruggeeft, levert je niet direct een plek in de kerstkaarten-Rolodex van Greenpeace op.
Hoe anders is dat in de Verenigde Staten. De auto’s staan klaar op een parkeerterrein, geflankeerd door de natte droom van elke rapper, een Cadillac Escalade met 24-inch chroomvelgen, en de veelvoudig nummer één in de Amerikaanse verkoop-top 10, een Ford F150 pick-up. Zo relatief is formaat dus: onze kolossen staan er wat kleintjes tussen. Gelukkig is het op de loer liggende minderwaardigheidscomplex snel verjaagd met een draai aan de contactsleutel. Grom! Zo’n lompe maar o zo lekkere V8 buldert door de zondagse ochtendlucht.
Eerst maar eens naar de stad, kijken wat Denver zoal te bieden heeft. Dat valt nogal tegen, wat waarschijnlijk minder aan Denver ligt dan aan het tijdstip; grote steden hebben qua levendigheid de neiging zondagmorgen over te slaan. Snel weg. Via, inderdaad, de snelweg. Met excuses; een beetje jetlag kan desastreuze gevolgen hebben voor je taalgebruik. Na een kilometer of veertig kaarsrechtdoor rijden, verlaten we de snelweg. We hebben, om redenen die geen verdere uitleg behoeven, besloten koffie te gaan drinken in het plaatsje Nederland. Het nog geen 1.500 inwoners tellende muggenpoepje op de kaart van Colorado heeft inderdaad een Nederlandse oorsprong – de naburige zilvermijnen werden ooit door Nederlanders leeggehaald. Van dat verleden is, op wat borden en oude huisjes na, niet veel meer te bespeuren. Het huidige Nederland is vooral uitvalsbasis voor prettig skiën, wandelen, mountainbiken of anderszins sportief buiten bezig zijn in de bergachtige omgeving.
We drinken koffie in omgebouwde treinwagons waar Buffalo Bill ooit zijn Wild West Circus mee door Amerika transporteerde. De gemoedelijkheid, de biologische koffie met biologische koekjes – het ademt allemaal een hippieachtig sfeertje uit, en dat geldt eigenlijk voor het hele dorpje. Pittoresk, wat je zegt.
Nederland is in eigen land wellicht het bekendst door de aanwezigheid van the frozen dead guy, zoals hij prozaïsch wordt genoemd. Mooi verhaal. De man, Grandpa Bredo Morstoel, wordt na zijn overlijden in 1989 in Noorwegen in ijs verpakt en naar Los Angeles verscheept, alwaar hij ‘cryogenisch’ wordt ingevroren. De beste man hoopt dat de wetenschap ooit zo ver komt dat hij, ontdooid en wel, weer verder kan leven. Zijn kleinzoon, de al even excentrieke Trygve Bauge, woont met moeder Aud in Nederland en is daar bezig met een rampbestendige woning, een huis dat tegen aardbevingen, overstromingen, brand en bomaanslagen bestand zou zijn.
In de schuur achter het huis vindt opa Bredo, diepgevroren en al, een plekje. Nadat Trygve een alleszins geslaagde poging heeft gedaan het Guinness-record Zitten In Een IJsbad te breken, komt de immigratiedienst erachter dat zijn verblijfsvergunning de uiterste houdbaarheidsdatum danig heeft overschreden. Trygve wordt het land uitgezet en moeder Aud voelt de bui ook al hangen. Hoe nu verder met opa? Als het lokale sufferdje publiceert over de kwestie, breekt de hel los. Iedereen op z’n achterste pootjes: welke malloot bewaart nou een bevroren opa in z’n tuinhuis? Maar hoe hard er ook gezocht wordt, er blijkt geen wet te zijn die zulks verbiedt. En dus besluit men van de nood een deugd te maken. Dankzij steun van een radiostation en schuurtjesbedrijf Tuff Shed wordt het uit elkaar vallende huisje vervangen door een duurzamer exemplaar en omgetoverd tot toeristische attractie. Compleet met eigen festival: tijdens de Frozen Dead Guy Days kunnen bezoekers zich laven aan vrolijke activiteiten als een Grandpa Lookalike-wedstrijd en een Doodskistrace. Only In America…
De rit gaat verder door prachtig Rocky Mountain-berglandschap met bochtige weggetjes langs klaterende beekjes. Maar heel af en toe zijn enige tekenen van beschaving te bespeuren en dat is maar goed ook. Ten eerste omdat het natuurschoon hier dermate overweldigend is dat je het ’t liefst ongerept zou laten, ten tweede omdat die beschaving zich meestal van de meest armoedige kant laat zien. Zo blijkt om de zoveel kilometer dat het wel degelijk mogelijk is een onderkomen te bouwen uit golfplaat, bordkarton en de resten van een oude caravan. De treurnis en uitzichtloosheid druipen ervan af. Waar een groot land zich heel erg klein in zou moeten voelen.
Het tegenovergestelde treffen we aan in Vail, een plaats die in wintersportkringen een zekere reputatie heeft. Het seizoen is nog niet begonnen, wat heet: er ligt nog niet eens sneeuw, maar Vail is er klaar voor. Het plaatsje, 4.500 stervelingen groot, doet haar uiterste best het Sankt Moritz van Colorado te zijn. Op zich een loffelijk streven, ware het niet dat men dat wat erg letterlijk neemt. Zo lijkt het alsof een uit de kluiten gewassen Zwitsers chalet steen voor steen is afgebroken om in Vail weer opgebouwd te worden en als hotel te dienen, inclusief waldhoorns en koekoeksklokken aan de muur, en raclette op de menukaart.
Een paar degelijke Amerikaanse hamburgers verder klimmen we weer in de Jeeps. We verlaten de Grote Doorgaande Weg, de I70, en pakken de aanzienlijk minder fotogenieke 24. Deze weg voert naar de plek waar we zullen overnachten, maar daarvoor zul je eerst door Leadville moeten. Leadville is micro-Las Vegas op z’n ergst. Elk tweede huis is een casino, maar dan zonder de glitter en glamour die in Vegas tenminste nog voor een welkome façade voor de goktreurnis zorgen. Hier heerst slechts het verval. We kunnen een bezoek aan Leadville alleen aanraden aan mensen die op zoek zijn naar het keiharde, onomstotelijke bewijs voor de stelling dat de bank altijd wint.
Lijnrecht het tegenovergestelde treffen we aan in onze nachtstop: Aspen. Alles wat exorbitant veel geld heeft en zich af en toe op ski’s voortbeweegt (al is dat laatste hier geenszins noodzakelijk), is hier in besneeuwde jaargetijden te vinden. Het gehucht telt normaliter nog geen 6.000 inwoners, maar in die sneeuwperiodes verveelvoudigt dat. Mensen als Michael Douglas, Michelle Pfeiffer, Kevin Costner en Jack Nicholson slenteren dan over de verwarmde (!) trottoirs langs de etalages van Prada, Tod’s, Gucci en Burberry. Een tweede, derde of zoveelste optrekje kost er overigens zes miljoen dollar – gemiddeld. Waarschijnlijk kun je er inmiddels met wat kredietcrisiskorting voor aanzienlijk minder terecht. Maar in het voorseizoen, als wij er zijn, is er bitter weinig te doen en we kunnen de verleiding eenvoudig weerstaan. De open weg lonkt immers.
Langzaam maar zeker verandert de omgeving. De bergen worden minder hoog, de vegetatie schaarser en de wegen rechter. Colorado verandert in Utah. Utah zal niet erg hoog scoren op het lijstje Bekendste der Verenigde Staten. Ingewijden zullen soms nog iets mompelen over Salt Lake City en mormonen, maar heel veel verder zal het collectieve geheugen niet reiken. Toch ken je meer van Utah dan je denkt, wat alles te maken heeft met de overweldigende hoeveelheid natuurschoon die de staat te bieden heeft, en die je ogen dan ook in de loop der tijden op diverse manieren heeft bereikt.
Die oude Marlboro-reclames, toen cowboys nog echte kerels waren? Utah. Western-klassiekers als Butch Cassidy and the Sundance Kid, Rio Grande en Once Upon a Time in the West? Utah. Het einde van Thelma & Louise, waar ze hun Thunderbird van een klif rijden? Utah. Con Air, Broken Arrow, Independence Day, Indiana Jones and the Last Crusade: Utah, Utah, Utah. Wil je als filmmaker immense leegte, apocalyptische rotspartijen, en magistrale rode bergen en valleien, dan is Utah the place to be. Onze weg volgt voornamelijk de loop van de rivier de Colorado, en het is verbluffend hoe de natuur het voor elkaar gekregen heeft na elke bocht een nóg betoverender landschap te serveren. Keer op keer denk je nu het meest adembenemende natuurwonder gepresenteerd te hebben gekregen, keer op keer blijk je je te hebben vergist. En dat vele tientallen kilometers lang.
De staat heeft echter nog een andere reputatie hoog te houden: het is het eldorado, het beloofde land voor iedereen die iets heeft met terreinrijden. En laat dat nou precies de reden zijn van onze reis. De Jeeps lijken zich er steeds meer op te verheugen. Hoewel we in alle eerlijkheid au fond niet zoveel hebben met dit type auto’s, groeit gaandeweg de waardering. Dat gebeurt wel vaker als je auto’s rijdt in het land waar ze vandaan komen.
Wie wel eens die bochtige Engelse landweggetjes heeft gereden, begrijpt in één keer het bestaansrecht van merken als Lotus en Morgan; ze zijn ervoor gemaakt. Wie over matig Frans plattelandsasfalt rijdt, weet waarom Peugeots en Citroëns zo comfortabel geveerd zijn: het is eerder een noodzaak dan een luxe. En wie een Jeep Grand Cherokee of Commander door de eindeloosheid van Colorado en Utah stuurt, voelt alles op z’n plaats vallen. Natuurlijk is zo’n apparaat wat deinerig – als je eens per twee uur een bocht tegenkomt, heeft een spectaculaire wegligging even weinig zin als prioriteit. Gezien het gebrek aan bebouwing is het enorme aantal bekerhouders opeens volstrekt logisch. De V8 al evenzeer: benzine kost minder dan water, dus who cares? Zelfs het feit dat het dashboard, hoewel ingrijpend vernieuwd en ontegenzeggelijk enorm verbeterd, nog altijd grotendeels uit hard plastic bestaat, doet er nauwelijks toe: je bent toch alleen maar naar het natuurgeweld om je heen aan het kijken. Veel idealer dan een Grand Cherokee wordt een reisauto niet – in dit land, tenminste.
Het epicentrum van alles wat met terreinrijden te maken heeft, is Moab: een slaperig stadje van nog geen 5.000 zielen. Typisch zo’n stadje dat eigenlijk niets mee heeft, behalve z’n ligging: godverlaten en dus bij totaal gebrek aan concurrentie een populaire plek om de nacht door te brengen als je bezig bent de uitgestrekte natuurparken Arches of Canyonlands te bezoeken. Moab, van oorsprong een mijnstadje, had in de jaren dertig nog een stevige opleving toen er in de buurt uranium werd gevonden, maar dat goedje is inmiddels ook door z’n belangrijkste populariteit heen en dus moet men het er van toerisme hebben. Een deel van die voorbijgangers komt en gaat per Jeep, mede door de van Jeep-wege georganiseerde ‘Safari’s’. Er zijn er twee per jaar en het zijn drukbezochte, meerdaagse orgies van ongebreidelde 4WD-pret. Wij zijn er buiten dat seizoen, wat maar goed is ook; het gebied heeft z’n bekendheid niet te danken aan het feit dat het zo makkelijk begaanbaar is. We maken ons derhalve een klein beetje zorgen, en als je dan toch op je plaat moet gaan, is het wel zo prettig als dat niet gebeurt onder meewarig hoofdschudden van enige duizenden ervaringsdeskundigen.
Na een gelukkig niet al te technische introductie rijden we in colonne het terrein in. Na een paar bochten doemt de eerste hindernis op. Een heuvel die, gezien het feit dat hij steeds hoger lijkt te worden naarmate je dichterbij komt, kennelijk voor berg aan het leren is. Hoewel z’n hoogte al imposant is, is het de steilheid die echt diepe indruk maakt: ‘loodrecht’ is naast ‘gekkenwerk’ het enige woord dat in ons opkomt. Aan de voet van de heuvel staat een breed lachende man die er uitziet alsof hij zojuist ontbeten heeft met verse kaaiman en een paar glazen bizonbloed. ‘Looks pretty steep, huh?’ buldert hij. Retorischer wordt een vraag niet, maar om nou meteen als smart ass te boek te staan bij de man die je waarschijnlijk nog enkele tientallen keren het leven moet gaan redden – niet verstandig. ‘Yes SIR!’ stamelen we terug. ‘Don’t worry, you’ll be fine’, lacht hij.
Zachtjes zetten we de voorwielen tegen de berg en geven vriendelijk gas. De neus kiest langzaam het luchtruim. Hoewel we dol zijn op blauwe lucht, hadden we het prettiger gevonden ook iets anders door de voorruit te zien – waar we heen moesten, bijvoorbeeld. Dan maar stug rechtdoor, op hoop van zegen. Opeens scheurt een hard, maagomdraaiend geschraap door de cabine. Nee hè. Niet op de eerste de beste berg, alsjeblíeft. ‘Niet schrikken: het is de trekhaak maar’, schreeuwt de man geruststellend. Pff. De Jeep zet zich weer in beweging en rijdt naar boven alsof de berg een molshoop is. Stomverbaasd over het gemak waarmee we naar boven gekomen zijn, stappen we uit en kijken waar we vandaan zijn gekomen. Een golf van acute hoogtevrees is ons deel.
Zo gaat het de hele dag door. We rollen van de ene verbazing in de andere. Over de wonderbaarlijke pracht van moeder aarde. Over het belachelijke gemak waarmee de Grand Cherokee en Commander de meest onneembare vestingen slechten. Het vernieuwde aandrijfsysteem verricht keer op keer het onmogelijke en is er, geheel in z’n eentje, verantwoordelijk voor dat we zowaar niets aan gort rijden. Het blijft bizar hoe een rijdende huiskamer – compleet met relaxfauteuils, airco, digitale radio, navigatie en koeling voor je drankje – het voor elkaar krijgt de hinderlijkste verzinsels van de natuur keihard in het gezicht uit te lachen.
Op dit soort momenten voelen we ons heel groot en heel klein. Groot omdat we het toch maar mooi gefikst hebben, omdat we erbij mogen zijn, omdat we mens zijn. En klein, heel klein omdat de natuur altijd groter blijft.
Reacties