Het is vier uur in de ochtend en verrekte koud. Slordig opgerold in een soort bodybag van zeildoek lig ik in een stuk droge bedding van de Ugab-rivier in Namibië, en ik ben klaarwakker. Ik zit onder het stof, ik stink en ik voel me zó gelukkig dat ik er hartzeer van heb. Er drukt een scherpe steen in mijn onderrug en ergens in de struiken, op één meter afstand van me, zit iets wolligs voortdurend te grommen. Maar mijn god, met zo’n sterrenhemel kun je onmogelijk gaan slapen. Of liever nog, dit is niet meer het gewone ondermaanse, we bevinden ons in een fonkelend sprookjesrijk. Een paar uur eerder viel de brandende ruïne van de zonsondergang uiteen in het zwarte fluweel van de nacht, waarna er zich een explosie van sterren voordeed. Als de troebele filters van de vervuiling – lichtvervuiling of luchtvervuiling – de helderheid van de sterren niet dempen, zijn het glinsterende scherven pure pracht. Ik werp een blik op mijn truck en er tekent zich een glimlach op mijn gezicht af. We hebben een lange reis achter de rug, deze pick-up en ik.

Loslopend wild

De volgende morgen denk ik daar nog een tijdje over na terwijl ik me, een stukje verderop, aan het wassen ben. Ik heb me gewapend met een schop, want tot mijn schrik heb ik op ongeveer een meter afstand van waar fotograaf Rowan en ik sliepen, een spoor van klauwadrukken in het stof ontwaard. Ik ben weliswaar geen Richard Attenborough, maar de afdrukken komen me bekend voor. Ze lijken op die van mijn huiskat, alleen zijn deze zo groot als een dinerbord.
Onze gidsen Paul en Michelle bevestigen ons vermoeden: een grote woestijnleeuw, een mannetje, heeft hier ’s nachts rondgelopen, zonder zich iets aan te trekken van de lampen rondom ons kampement. Later horen we de leeuwen in de verte ­blazen, een soort hard, laag gekuch dat door de rivierbedding klinkt. Ik blijf kalm. Het is makkelijk om achteraf een held te zijn. Los van de grote roofdieren is het tot nu toe een heerlijke reis geweest, en niet alleen maar omdat de voorbereiding maanden heeft gekost om nu eindelijk vele, vele kilometers te kunnen rijden. Ruim een jaar geleden besloten we om, uitgaande van een solide Mitsubishi L200 pick-up, een eigen adventure truck te ­bouwen. Het resultaat, het werk van een team uitermate slimme, creatieve en toegewijde mensen, noemde ik Project Swarm. Een soort Europese versie van een pre-runner woestijnracer, met daarop ook een kleine survivalmotorfiets en een op de achterkant gemonteerde vliegtuigvleugel die dient als hangar voor drones.

De Mitsubishi Project Swarm

Verder heeft hij een externe PPC-rolkooi, 35-inch banden en Speedline-wielen, SuperPro-ophanging in militaire specificatie, achterop gemonteerde reservewielen, Cobra-stoelen in Dakar-stijl, een on-board compressor, een lier, uitgebouwde wielkasten en voldoende Lazerlamps led-lampen om heel West-Afrika te verblinden, maar daarover later meer. Wat hij nog miste, was een echte test om te zien waartoe hij in staat was – precies het doel van die maandenlange scheepstocht naar Namibië. Eerlijk gezegd lijkt Swarm bij mij thuis onder de carport niet echt op zijn plaats.
Hier wel. Toen we in Namibië aankwamen, bleek Swarm al uitgepakt en klaar om in actie te komen. Na een laatste check – vooral met betrekking tot de bandenspanning en het web van riemen en spanbanden dat alles netjes op zijn plaats moest houden – konden we gaan. Het eerste stuk leverde geen enkel probleem op. Ik had al met de truck op de gewone weg gereden, en het is niet echt hard werken, maar wat rijgedrag betreft doet hij wel een beetje denken aan de allereerste Porsche 911. Dat wil zeggen: met al dat gewicht hoog aan de achterkant heeft hij de neiging om een driedubbele Rietberger te maken als je iets te enthousiast door de bocht gaat. Maar hé, we hebben tijd genoeg, en dus kiezen we de eerste paar uur voor een loom gangetje. Na een paar keer stoppen om in te slaan en de tanks en jerrycans tot de rand toe te vullen, is het duidelijk dat onze truck in Namibië als een popster wordt onthaald. Onverwoestbaarheid is iets positiefs in een land met veel wildernis, en Swarm ziet er macho genoeg uit om veel bijval te krijgen. Pompbediendes (er bestaat hier geen self-service) bekijken hem van alle kanten en maken selfies tot ze erbij neervallen, en ze zijn sowieso al dolblij dat we bij hen zijn gestopt. Iemand wil hem ter plekke kopen, en we zijn zo’n twintig minuten bezig met het ontwijken van vragen. Eindelijk een plek waar de mensen mijn neiging tot overkill waarderen. Dit begin zorgt voor een goed gevoel.

Onderweg naar de Skeleton Coast

Kort daarop zijn we op weg naar de Skeleton Coast over gewone wegen en prachtige stukken strand – langs scheepswrakken en humeurige zeehonden – en vervolgens over zand en onverharde wegen. Het is de eerste test, en een zware ook; het witte oppervlak van deze wegen is geërodeerd tot een wasbord, en veel zwaarder dan dit hier kan het voor je ophanging niet worden. Alsof werkelijk ieder onderdeel wordt losgetrild, dat werk. Het wordt je wazig voor ogen en de hele auto trilt als een pudding voor een pompende subwoofer.
Alles wat hier rijdt, veroorzaakt stof over een kilometer lengte – dus je kunt niet dicht achter iets aan rijden – en als je de rand van een plooi in de weg raakt, schiet de auto op een prachtig beangstigende manier zijwaarts. Het schijnt zo te zijn dat met een snelheid van zo’n 120 km/u de vibratie wat afneemt, maar als je vervolgens weer de rand van zo’n plooi raakt, ga je op de rem omdat je bang bent ergens van een kale helling te tuimelen. Permanent witte knokkels. Na een paar uur zijn we er wel zo’n beetje aan gewend, maar het is slopend, en we moeten regelmatig even stoppen om te controleren of alles nog vastzit. Tot nu toe gaat alles goed. We nemen even de tijd om een paar toeristen in een Toyota Hilux te helpen. Ze hebben een lekke band en staan treurig in een kringetje naar hun hopeloos fragiele potkrik te kijken. Zo’n ding is leuk voor je boodschappen-hatchback, maar tamelijk nutteloos – daar zijn ze inmiddels achter – als je een auto met grote banden hebt en een iets verhoogde ophanging. Dus maken we onze Hi-lift los en helpen hen weer op weg. Nu we onze goede daad voor vandaag hebben verricht, zetten we koers naar een enorme roestbruine verhoging in het landschap die in de verte opdoemt. Er zit inmiddels al zand en stof op plekken waar geen zand en stof zou moeten zitten.

De Mitsubishi Project Swarm is een fantastisch ding

Het moet gezegd, deze truck is fantastisch, en niet alleen maar omdat hij eruitziet als iets wat een hyperactief kind met een krijtje zou tekenen. De heavy-duty polybush-ophanging is niet gemaakt om comfort te bieden, maar geschikt voor het zware werk, en we zijn permanent zwaarbeladen (Swarm zit continu tegen zijn maximaal toegestane gewicht aan, op dynamisch interessante manieren). De grote, niet al te hard opgepompte banden en de stevige opzet van de truck zorgen ervoor dat we drijven waar anderen bonken.
Nee, het is niet het summum van verfijnd weggedrag, maar de 35-inch banden schuren nauwelijks, zelfs als ze offroad maximaal in de wielkasten worden gedrukt – een gevolg van het feit dat we de dorpels hebben ingekort om ze de ruimte te geven. De geluiden van de snorkel naast het raam en van de uitlaat (compleet met ratelend vrachtwagenflapje) vormen samen een industrieel zuigend turbogesis dat de indruk wekt van betrouwbaar, grommend stuwvermogen. Het gaat dan allemaal misschien niet al te hard, maar we zijn niet te stoppen. Dat gevoel heerst de volgende dag ook nog als we afzakken naar de bedding van de Ugab-rivier. En het water ingaan. Om een of andere reden had ik, los van de zee dan (vandaar die snorkel), geen water verwacht, maar in de brede bedding van de Ugab lopen een heleboel kleine riviertjes. We rijden door smalle doorgangen met aan weerszijden begroeiing die zich aan de randen van de levenskracht biedende waterstroompjes vastklampt. Het is nergens dieper dan een meter, en dus geen probleem voor een truck van het formaat van Swarm, maar je moet wel op je hoede zijn voor diepe gaten onder het wateroppervlak.

Net zoals op televisie

En als je uitstapt, kun je de deuren beter open laten staan, want er lopen hier leeuwen rond – dus moet je zonodig als de donder weer in de auto kunnen komen, tenzij je bloedig aan je einde wilt komen. Het zou niet de eerste keer zijn dat dat gebeurt. Maar het is magnifiek hoe dit gedeelte van Afrika zowel rauw en onbarmhartig als majestueus weet te zijn. Bepaalde delen van het landschap, vooral de grote rotsformaties, zijn zo uitgesproken Afrika dat het Disney lijkt. Ik heb zó veel tv-­programma’s over dit soort plekken gezien dat het een tikkeltje surrealistisch aanvoelt om er getuige van te zijn hoe bavianen maken dat ze wegkomen over de rotsen wanneer ze ons naderbij zien komen.
Al snel is het tijd om ons kampement op te slaan: we plaatsen een windscherm, maken een vuur en bereiden het eten. Terwijl de zon langzaam ondergaat, laden we de MotoPed van de auto om wat plekken te verkennen waar een truck niet kan komen. Het moment is gekomen dat ik moet toegeven dat ik geen motor kan rijden. Totaal niet. Ik heb het nooit geleerd, het heeft me nooit geïnteresseerd en ik ken alleen de theorie. Waar je in de praktijk niet veel aan hebt, dat moet gezegd. Maar ik heb wel gevoel voor balans en ik weet hoe een motor werkt, dus ik zet hem in de eerste versnelling en rij weg, waarna ik wat moeite heb met de tweede versnelling, die lastig te vinden is wanneer je voet op een bewegend pedaal rust. Ik weet zo’n 300 meter af te leggen, maar als ik over een olifantenhoop ter grootte van een voetbal probeer te rijden, ga ik plat op mijn bek. Gelukkig zorgde mijn onervarenheid ervoor dat deze jammerlijke val uit het zadel plaatsvond bij een snelheid van zo’n 10 km/u, zij het wel in een erg optimistische vierde versnelling, en dus is er maar één ding zwaar gehavend: mijn ego. En mijn gezicht. Nadat de rest van onze groep heeft laten zien op de motor behendiger te zijn dan ik, besluit ik dat ik veel geschikter ben voor het stevigere werk. Ik schakel de Lazerlamps-lichtbatterij van Swarm in, waardoor de opkomende duisternis in een kring van hels led-licht wordt weggevaagd.

En toen was er licht

Godallemachtig. Het licht van Swarm is koel en kraakhelder. Klinisch en afgemeten. Totaal anders dan de rommelige, rusteloze, warme uitstraling van de maan en de sterren. En het verandert de details van het grote geheel en zorgt ervoor dat je de rotsen op honderden meters afstand heel scherp ziet. Het is alsof je een eigen energiecentrale en schijnwerpers hebt. En het landschap wordt er nog buitenaardser door. Dit is geen grandeur.
Dit is een plek waar de ratio op de achtergrond verdwijnt en je weer de pure verwondering van een kind ervaart. En vanuit de drone gezien – opgestegen vanaf de achtervleugel – gaat onze ­blauwe truck als een of ander dieselend zeedier door de dieptes van de nacht. Het is buitenissig, en prachtig, en volkomen uniek. We gaan op zoek naar olifanten en komen van alles tegen – koedoes, jakhalzen en nog meer bavianen – maar ergens tussen drie en vier uur ’s ochtends geven we ons gewonnen. We keren terug naar ons kampement en kruipen in onze slaapzakken. Waarmee we weer terug zijn aan het begin van ons verhaal. De volgende dag vreten we kilometers. Door bergengtes en nog meer water, over stoffige vlaktes die alleen maar gekenmerkt worden door een heiige hitte en een algeheel gevoel van onherbergzaamheid. We moeten over rotspartijen en een paar heuvels van poederig zand dat tussen de vingers als olie aanvoelt, en dat door de gesloten deuren naar binnen weet te komen, als spookverschijningen in verhalen uit lang vervlogen tijden. Maar Swarm weet simpelweg niet van ophouden.

De Swarm gedraagt zich een beetje… curieus

We laten de drone opstijgen en zien nieuwe vertes. Het is een gebied dat na iedere kilometer, iedere bocht, iedere heuvelrug weer iets anders te bieden heeft. Het is schitterend en meedogenloos. Langzamerhand rijden we over steeds meer onverharde wegen, en Swarm gedraagt zich een beetje… curieus, want bij het remmen trekt hij iedere keer weer naar links. Ik ben ervan overtuigd dat de trommelremmen achter helemaal vol zitten met onbarmhartig fijn zand, en met dat idee blijf ik ongeveer een uur doorrijden. Tot het voorwiel eraf valt.
Nadat we zo’n 80 kilometer lang hebben overlegd wat er toch met de truck aan de hand zou kunnen zijn, werpt bijrijder Conor een blik uit het raampje en maakt ons duidelijk dat we waarschijnlijk beter kunnen stoppen. En wel zo snel mogelijk, maar ook zo rustig mogelijk. Nu meteen, maar langzaamaan. Nadere inspectie leert dat de ruwe wegen en een paar honderd uur lang toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ervoor hebben gezorgd dat de bouten waarmee de bovenkant van de wishbone bevestigd zat, zijn losgetrild. Er is geen schade, maar er is ook geen bout, en dus wordt de ongeveerde massa op zijn plek gehouden door de onderste stang en heel veel hoop-en-zegen. Ai. De volgauto wordt eropuit gestuurd en onze gids komt een paar uur later terug met een ergens opgeduikelde bout van ongeveer de juiste afmetingen. Een beetje creatief krikwerk, wat geschuif en een paar vloeken later en de bovenkant van de wishbone zit dubbel vast, met een constructie die waarschijnlijk steviger is dan de oorspronkelijke. ‘Eenvoud is het beste’ als levensles.

Met de voorwielen in het luchtledige

Kort daarop wordt de truck echt op de proef gesteld. Op weg naar onze volgende bestemming moeten we over een paar heuvels, maar Swarm voelt zich bepaald niet op zijn gemak op steile heuvels, laat staan als de ondergrond rotsig is en er aan één kant een diepe afgrond gaapt, met ook nog een paar flinke bochten die genomen moeten worden. Differentieel op slot, laag toerental, de diesel hoorbaar belast – stapvoets doen we de moeilijkste stukken, waarbij de voor­wielen soms in het luchtledige klauwen, terwijl ik zweet en vloek en mijn maaginhoud omhoog voel komen.
De auto valt nergens stil en blijft nergens vastzitten, maar als ik het verzoek krijg om het stuk nog een keer af te leggen voor wat extra foto’s, weiger ik – dat zou wel heel erg de goden verzoeken zijn. En ik heb nog een andere reden: ik heb gezien wat ons nog te wachten staat, en dat is onze laatste beproeving. De zandduinen. De hoogste ter wereld. De horizon is dermate blauw en leeg dat het lijkt of je er zo vanaf kunt vallen, in het niets. Het uitzicht is duizelingwekkend en ik moet me even ergens aan vastgrijpen. Avontuur. Heroïek. Waaghalzerij. Alles ziet er gortdroog en dor uit. En imposant. Voor de eerste keer lijkt onze grote machotruck nietig – een blauw stipje in een zee van goud. ‘Zee’ is een gepaste vergelijking, want er zijn hier ­golven en kammen en getijden. En als dit een zee van zand is, dan is het verstandig om rekening te houden met de stromingen.

Je moet weten wat je doet

Het probleem met het doorkruisen van vele kilometers duinen is dat je niet zomaar een bepaalde richting kunt kiezen. Je moet je min of meer laten leiden door het landschap. Als je eigenzinnig wilt zijn, zit je binnen de kortste keren vast. Als je denkt dat je ze je wil kunt opleggen, zal de optische illusie ervoor zorgen dat je met een snelheid van 100 km/u een 150 meter hoge duin af vliegt. Het is niet de vlucht die je parten zal spelen, maar de landing. Je moet met precies de goede snelheid door die enorme zandkommen zien te komen om de andere kant te halen, je moet hellingshoeken goed inschatten en in staat zijn om het zand te ‘lezen’: de samenstelling, de kleuren, de schaduwen, alles. Zoals Paul.
Ik ben niet in staat om zoals Paul de duinen te lezen. Ik kom regelmatig vast te zitten. Vast, maar steeds maar voor even. Want de banden van Swarm zijn groot en de spanning is wat lager om meer grip te hebben. En we beschikken over de juiste ophanging – dat helpt ook. Dat we dus af en toe moeten stoppen en een nieuwe poging wagen, is meer het gevolg van fouten van de bestuurder dan van het materiaal. Er zijn interessante weetjes. De hellingshoek van duinen van dit soort zand bedraagt nooit meer dan 38 graden, en ook al heb je het gevoel dat je van de schuine kant naar beneden valt, je kunt zo hard remmen als je wilt en je komt altijd tot stilstand. Je moet alleen altijd het gewicht naar beneden volgen – en nooit, maar dan ook nooit van richting veranderen in een schuine positie, tenzij je vaart maakt.

We doen een giga-wheelie

Uiteindelijk wint de zwaartekracht het altijd, en als je de wetmatigheden niet respecteert, buitel je binnen de kortste keren naar beneden. En ook al lijkt het de grootste speeltuin ter wereld, en ook al zijn we hier met mensen die precies weten waar ze mee bezig zijn, dan nog is het zo dat als je het verkloot, het dichtstbijzijnde ziekenhuis heel ver is. Je kunt verliefd worden op het landschap, maar meer dan onverschilligheid zul je er niet van terugkrijgen.
Maar het gebeurt heel zeker. Je zúlt inderdaad verliefd worden. Want als je de hoge duinen intrekt, de écht hoge duinen in de binnenlanden die soms meer dan 300 meter hoog zijn, voel je je op zo’n top een heel klein beetje als god. Dit is zo’n indrukwekkende plek waar ‘episch’ een sleets, clichématig en ontoereikend woord lijkt. We rijden lange stukken door de duinen. En nooit wordt het saai, totaal niet. Er zijn verbazingwekkend veel verschillende dieren te zien, van de woestijnkever in het zand tot vluchten pelikanen en flamingo’s in de lucht. Er dienen zich altijd weer nieuwe uitdagingen aan, voor jezelf en voor de truck, en er vallen heel veel dingen te leren. We rijden net iets te hard over een duin en komen erachter dat Swarm iets doet wat alleen maar omschreven kan worden als een giga-wheelie.

De afsluiter van ons avontuur

Ik doe het keer op keer opnieuw, tot we zo hard gaan dat we als een grote blauwe albatros de lucht in gelanceerd worden – eindelijk is de achtervleugel bezig aan een vrije val, zoals het hoort. De landing is hard, en dat geldt ook voor het gelach – dít is waarvoor we hierheen zijn gekomen: voor het extreme testwerk, om te leren, voor het avontuur. En na dagenlang door het verbijsterend mooie landschap van Namibië te zijn getrokken, duiken we uiteindelijk uit de diepe duinen op en komen bij zonsopkomst bij de zee aan. De horizon loeit ons toe als een stille apocalyps.
En zo zijn we aan het einde van onze reis gekomen. Van een vaag idee, een schetsje op een stuk papier, naar een adembenemende zonsopkomst vanaf de top van een wolkenkrabbende duinpan aan de andere kant van de wereld. We hebben een normale truck genomen en die langzaam maar zeker omgebouwd tot iets wat tegen zo’n beetje alles bestand is. Er waren een heleboel mensen bij al het werk betrokken, en onze dank gaat naar hen uit – Project Swarm is zonder meer een succes geworden. Het is niet makkelijk geweest, maar door schade en schande wordt men wijs, luidt het gezegde. Maar als we de duinen verlaten en weer terugkeren naar de geciviliseerde wereld, besef ik dat het allemaal hierom gaat: door blijven gaan, volhouden. Om iets avontuurlijks te beleven, hoef je geen truck als Swarm te hebben. Je moet openstaan voor alles wat mogelijk is. Want een droom blijft uiteindelijk maar een droom als je niets doet om hem waar te maken.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)