De liefde voor de D-type is vergelijkbaar met de liefde voor The Beatles of voor Johan Cruijff. Omdat het een icoon is, is het daarmee ook een cliché, waardoor het verleidelijk is om te zeggen dat jij eigenlijk altijd meer had met de Stones of Piet Keizer.

Een waar icoon

Het probleem is dat de D-type in werkelijkheid beter is dan je bij al die nostalgie misschien zou denken: hij is prachtig, rijdt fantastisch en won de 24 Uur van Le Mans drie keer op rij, in 1955, 1956 en 1957, met grootse coureurs achter het stuur.

De ontwerpers van Jaguar moeten de Disco Volante uit 1952 van Alfa Romeo wel in gedachten hebben gehad, met z’n allesomvattende carrosserie. Maar bij het ontwerpen van de opvolger van de beeldschone en succesvolle C-type – op zijn beurt in 1951 en 1953 winnaar op Le Mans – lag de nadruk net zozeer op betrouwbaarheid en stevigheid als op het creëren van een stroomlijn die de winstkansen op Le Mans zou vergroten. Dat circuit stond en staat immers bekend om zijn secties met hoge snelheden, én om zijn onbarmhartigheid jegens auto’s.

Een wonder van techniek

En toen was daar Malcolm Sayer, die dankzij zijn verleden in de vliegtuigbouw de D-type zijn opmerkelijke uiterlijk zou geven. Het chassis bestond uit een centrale, met klinknagels bevestigde aluminium kuip, in die tijd zeer geavanceerd. De motor van de D-type is en blijft een wonder van techniek. De 3,4-liter XK twin-cam was volledig uit aluminium vervaardigd om het gewicht zo laag mogelijk te houden, en dankzij het dry-sump-systeem kon hij 7,5 centimeter dieper in het subframe worden aangebracht, met minder kans op olielekkage in snelle bochten. De motor wordt gevoed door drie Weber-carburateurs en levert 250 pk. En hoewel hij bij lage toerentallen wat nukkig was, gaf hij bij racesnelheden een ongebreideld vermogen en een onovertroffen gejank ten beste.

Jaguar was zeer vooruitstrevend wat betreft de toepassing van schijfremmen, een innovatie waar Ferrari zich pas in 1958 aan zou gaan wagen. Later kreeg de D-type een vin achterop, voor betere stabiliteit bij hoge snelheden, en in 1955 kwam er een nieuw chassis met langere voorkant voor een hogere topsnelheid.

Le Mans-koning

Van de vier auto’s die in 1954 in Le Mans aan de start verschenen, haalde er maar één de finish: Tony Rolt en Adrian Hamilton behaalden de tweede plek. Stirling Moss en Peter Walker moesten na 92 ronden opgeven vanwege problemen met de remmen, maar Moss had op het rechte stuk van Mulsanne een topsnelheid van 277 km/u weten te bereiken, wat veelbelovend was voor de toekomst van de D-type.

De overwinning op Le Mans kwam in 1955, een zwarte bladzijde in de racegeschiedenis vanwege de droeve dood van Mercedes-coureur Pierre Levegh en 83 toeschouwers. Toen de top van Jaguar zich ging bezig­houden met de ontwikkeling van de E-type, was het aan privé-renstallen om de vlam van de D-type brandend te houden. Dat lukte Ecurie Ecosse glansrijk. Ze wonnen Le Mans in ’56 en ’57, en de auto oogstte wereldwijd nog vele successen in de endurance-racerij. De D-type is een van de grote klassiekers van Jaguar die tot op heden, 60 jaar later, het aanzien van het merk bepalen.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)