Niemand heeft me gewaarschuwd voor de belasting van mijn rompspieren, of de blauwe plekken. Dat schiet er door mijn hoofd wanneer ik volle porrie door een lange linkerbocht dender in een eenzits Grand Prix-auto uit de jaren vijftig, zonder ook maar het comfort of de geruststelling van een veiligheidsgordel.

Natuurlijk hebben ze er wel gordels in gezet; ik wil gewoon even proberen om de sensaties na te bootsen die GP-coureurs destijds ervoeren. Het soort mannen – en ja, het waren toen nagenoeg alleen maar mannen – dat bij een ongeluk liever ‘uit de auto werd geslingerd’, in een tijd waarin niemand het drinken van een glas champagne in de pits en het aansteken van een sigaret aan een hete uitlaat zo compleet gestoord vond als nu.

Oude F1-coureurs waren onvoorstelbaar dapper

Het is goed te begrijpen dat deze mannen werden beschouwd als ‘een andere soort’. Zelfs in het licht bezien van de standaarden die toen golden, moet ik concluderen dat de eerste GP-coureurs ofwel onvoorstelbaar dapper waren, ofwel zo dom als een lantaarnpaal. Waarschijnlijk een beetje van allebei.

Toch is dit een soort kunstvorm. Klem je knieën in de holle ruimtes in de carrosserie, pers je ellebogen ergens tussen waar ze passen, leun een beetje mee en hou je hoofd naar beneden. Het maakt niet uit wat je doet, na 40 minuten voel je je alsof je bent overreden – het valt niet te bevatten hoe mensen dit uren achtereen volhielden, racend tegen anderen bij flink hogere snelheden, op en neer stuiterend op dwarse bladveren en pendelassen.

En, ook dat moet gezegd, zonder medische faciliteiten ter plaatse of helikoptervluchtjes naar ziekenhuizen met MRI-scanners. Ze mochten blij zijn als er in de pits een tent stond met wat pleisters en bouillon. Dit wat ik hier aan het doen ben, is maar een flintertje van wat het oorspronkelijke Grand Prix-racen echt inhield; een schim van de gloriedagen waarin letterlijk op leven en dood werd gestreden. In de eerste tien jaar van de Formule 1 overleden achttien coureurs. Het was geen sport voor piekeraars.

Dit is een Tipo 184, eigenlijk een Mazda MX-5

De machine die we hier hebben, je had het misschien al gezien, is geen onbetaalbaar stuk autogeschiedenis, maar de echt ontzettend toffe Tipo 184 van Dowsetts Classic Cars, een hommage aan de Alfa Romeo 158 ‘Alfetta’ Grand Prix-auto uit de late jaren veertig, begin jaren vijftig. De Tipo 184 is een leuk, kleurrijk, spannend en straatlegaal bouwwerk dat de passie en het elan van oude raceauto’s deels naar de weg probeert te brengen – zonder de bijbehorende kopzorgen. Hij is gebaseerd op de prozaïsche beginselen van een Mazda MX-5 en je mag hem zien als het levenslustige tegengif tegen isolerend modernisme.

Het origineel was iets heel anders dan in deze Tipo 184. De Alfa 158/159 stond bekend als de Alfetta, of ‘kleine Alfa’, en zijn naam verwees naar zijn motor: een 1,5-liter supercharged acht-in-lijn die er een niet-kinderachtige 300-nogwat pk’s uit gooide in zijn latere uitvoeringen – zelfs 420 pk in de aangepaste 159.

In een auto die rond de 700 kilo woog en niets aan boord had dat ook maar leek op iets dat wij als veiligheidsgerei zouden herkennen, is dat nogal een gewaagde formule. Hij was – en blijft – een van de meest succesvolle raceauto’s ooit: de Alfetta won 47 van de 54 Grands Prix waarin hij meereed. Ook draagt hij de eretitel van winnaar van de allereerste Formule 1 Grand Prix die ooit werd verreden. En dat is waarom we hier vandaag zijn: om een zweempje op te snuiven van de genesis van de F1.

Giuseppe ‘Nino’ Farina was de eerste winnaar in de Alfette

De Alfa 158 reed in competitief verband tussen 1946 en 1951, wat betekent dat hij in aanmerking kwam voor deelname aan de nieuwe Formule 1-klasse die van start ging op 13 mei 1950. Hij was toen overigens al een venerabele dertien jaar oud.

In 1946 werd in Turijn al een niet-kampioenschapsrace gehouden, maar de aanhoudende ontregelingen in de nasleep van WO II zorgde dat het rijderskampioenschap pas van start ging in 1950, op Silverstone. Die eerste race werd gewonnen door een man genaamd Giuseppe ‘Nino’ Farina in een Alfa 158, die een zekere Juan Manuel Fangio versloeg vanaf pole naar het zwart-wit geblokt – en er ook met de eerste titel vandoor ging. Het was het begin van de F1-klasse zoals we ’m nu kennen.

Natuurlijk werd Fangio een legende – hij won vijf wereldkampioenschappen (in 1951, en van 1954 tot en met 1957) – maar Farina was de eerstgeborene. Hij was destijds al 43 jaar en was een notoir nors type, met een aanvallende en agressieve rijstijl die blijkbaar zijn persoonlijkheid naast de baan weerspiegelde. Farina was niet iemand met wie je het tijdens een race aan de stok wilde krijgen. Hij was in zijn auto meteen te herkennen aan zijn zithouding: kaarsrecht rechtop.

In zijn vroege jaren belandde hij onder het mentorschap van de beroemde Tazio Nuvolari bij het door Ferrari gerunde Alfa Romeo-team en schreef hij diverse nationale kampioenschappen op zijn naam, tot de oorlog (1939-1945) zijn carrière stilzette. Hij reed in 1948 voor Maserati en keerde uiteindelijk terug bij Alfa nadat diens aanvoerende coureurs bij een serie tragische gebeurtenissen om het leven kwamen. Zo werd hij onderdeel van het team dat bekendstond als ‘de drie F’s’ – Farina, Juan Manuel Fangio en Luigi Fagioli – en werd er F1-historie geschreven.

Aan alles komt een einde

Met de vluchtigheid van het GP-racen in die tijd konden Alfa’s successen niet eindeloos standhouden. Na wijzigingen in de regels kondigde het team in 1951 aan te stoppen met F1-racen. Fangio stapte over naar Maserati en Mercedes-Benz en bouwde aan zijn legendarische status. Fagioli ­overleed tijdens de training voor de GP van Monaco in 1952.

En Farina racete een tijdje voor Ferrari, ging daarna van team naar team, maar wist de glorie uit het verleden nooit opnieuw te beleven. Zijn agressieve rijstijl leidde tot ongelukken en verwondingen. Hij ging uiteindelijk in 1955 met pensioen, ook al kwam hij nog wel in actie in de Indianapolis 500 van 1956. Hij overleed in 1966 op weg naar de GP van Frankrijk, toen hij in de Alpen met zijn Lotus Cortina tegen een telegraafpaal reed.

Zoals bekend bleef de Formule 1 groeien en groeien, met talloze wijzigingen in de regelgeving die de auto’s bijvijlden en omvormden van de originele torpedo’s met de motor voorin tot de geavanceerde machines die we vandaag de dag kennen. De klasse zwol op tot een multi-miljardenbusiness op het uiterste randje van de competitieve autosport en heeft wereldwijd een fanatieke groep aanhangers. Maar de basis lag bij de dappere rijders die onvoorstelbaar lastige machines onder de duim wisten te krijgen en hun leven waagden in de naam van het autoracen. Gekke mensen. Ons soort mensen. Met een rompsterkte die niet alleen voortkwam uit spieren.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)