De BMW 335d is een oude vriend. De milde facelift van de Coupé-versie leek ons een goed excuus om eens bij te praten.
 
We zoeven nog geen vijf minuten over de Autobahn, of er komt een recente M3 naast ons rijden. De bestuurder is kennelijk een liefhebber; wij zouden vol bewondering voor zijn auto moeten zijn, maar het is andersom. De beste man heeft de typeaanduiding op onze kofferklep gespot, en steekt enthousiast zijn duim op. Als antwoord schoppen we onze luie vriend wakker met onze rechtervoet. Binnen enkele seconden worden we meegesleurd naar snelheden waarmee we in Nederland zó in een speciaal ingelaste Wegmisbruikers-uitzending zouden belanden: de roekeloze bestuurder dreigt de dans te ontspringen, ware het niet dat de deskundige surveillanten vaker met dit bijltje hebben gehakt. Gelukkig kan het de Duitse mannen in het groen niets schelen. De M3 kruipt langszij, maar veel scheelt het niet.
 
Het is één van de pleziertjes die de 35d-motor met zich meebrengt. Dankzij twee bescheiden turbo’s komt ie akelig dicht bij de magische grens van 300 pk. Bovendien heeft ie 580 Nm aan koppel, en in een middelgrote auto als de 3-serie is dat als een Bengaalse tijger in een vrij kleine kooi. Hij kan best rustig liggen slapen, maar als hij wakker wordt, berg je dan. Jeremy Clarkson noemde diesel ooit ‘de brandstof van de duivel’; de 335d gaat er inderdaad vandoor alsof de duivel zijn brandstof terug wil.
 
Bij een acceleratie van 0 naar 100 in nog geen zes seconden, en het soort tussensprintjes dat het een M3 moeilijk maakt, zou je flink wat drama verwachten. Niets is minder waar: je raakt nooit gewend aan het ontstellende gemak waarmee deze BMW snelheid maakt. De automaat schakelt vlot een trapje terug, de toeren gaan iets omhoog, er komt wat gemoffeld gedreun van onder de motorkap en weg is ie. Niks trage reactie, niks turbogat; gewoon constante, niet aflatende kracht. Verbazingwekkend en verslavend.
 
Qua uiterlijk kan de 3-serie coupé er weer even tegenaan. Erg uitgebreid zijn de wijzigingen niet, al springen de zilverkleurige elementen in de voorbumper en de blauwe dagrijverlichting meteen in het oog. Voeg daar een licht aangepast lijnenspel, led-achterlichten en subtiele wimpers boven de koplampen aan toe, en de auto ziet er al met al toch weer een stukje beter uit.
 
Onlangs reden we ook met de 335i. In vergelijking met zijn hitsige benzinebroer voelt de dieselaar wat lijziger aan. Het extra gewicht van de grote dieselmotor in de neus is merkbaar, wat overigens niet wil zeggen dat ie slecht stuurt. Gewoon niet zo scherp als de benzineversie. Daar staat tegenover dat de hele ervaring zo anders is – met de 335i ríjd je, de 335d voert je mee – dat we dit geen moment als een probleem voelen. Bovendien: onze oude vriend is nog altijd geen drinker. En wanneer je dit soort explosieve prestaties krijgt bij een verbruik dat nauwelijks een liter hoger ligt dan dat van een gemiddelde Passat, dan mag je sowieso niet klagen.

Reacties