Je familie in het rond zeulen kan ook leuk zijn. Gooi ze achterin de S-Max, goed vastsnoeren en gáán. In 2006 zette Ford de wereld van de personenbusjes op zijn kop toen ze de S-Max introduceerden. Huisvaders links en rechts parkeerden van verbazing hun Espaces tegen een boom; de…
Je familie in het rond zeulen kan ook leuk zijn. Gooi ze achterin de S-Max, goed vastsnoeren en gáán.
In 2006 zette Ford de wereld van de personenbusjes op zijn kop toen ze de S-Max introduceerden. Huisvaders links en rechts parkeerden van verbazing hun Espaces tegen een boom; de S-Max, optioneel een echte zevenzitter, bood een sportonderstel, 18 inch velgen en een 2,5-liter vijfcilinder turbomotor die het bijna even hard uit kon krijsen van plezier als kleuters op de achterbank.
Maar tijden veranderen. We vragen bij deze een minuutje stilte, want de S-Max heeft een facelift gehad en die heerlijke 2.5T is niet meer. Hij was te ouderwets, te vies, te ordinair. Het kersverse topmodel van de S-Max-reeks is nu een logischerwijs veel lievere viercilinder, de nieuwe 2.0 SCTi EcoBoost.
Dat klinkt slaapverwekkend, maar het valt mee. Ondanks zijn groene naam heeft de 2.0 SCTi namelijk 203 pk en 300 Nm, en dat is nog steeds behoorlijk veel. Mede dankzij het gebruik van directe injectie, een geavanceerdere en kleinere turbo en dubbele variabele nokkenassen is ie ook een stuk schoner en zuiniger. Mooi meegenomen, maar daar hebben we de diesels voor.
Geheel volgens verwachting is die zuinigheid overigens meer een theoretisch sellingpoint dan waarheid. Het opgegeven gemiddelde verbruik haalden we bij lange na niet; gedroegen we ons netjes, dan bleven we rond de 1 op 10 steken. Rijd je de S-Max zoals je een tweeliter turbomotor hoort te rijden, reken er dan maar op dat je ruimschoots in de enkele cijfers terecht komt. Maakt dat uit? Nee; nogmaals, er zijn alternatieven. En zuiniger dan de vijfcilinder is ie sowieso.
Wat wél belangrijk is, is hoe de SCTi aan het gas hangt. Het maximum koppel is tussen 1.750 en 4.500 toeren beschikbaar en hoewel dat best te merken is, ontgaat het je niet dat je met een groot en zwaar busje op stap bent. Oftewel: hij is absoluut erg vlot, maar toch gaat de S-Max soms net niet lekker van zijn plek. Gelukkig is er in zo’n geval de standaard Powershift-transmissie met dubbele koppeling. Dubbele natte koppeling, haast Ford zich te zeggen, want hoewel die techniek een iets hoger verbruik tot gevolg heeft, is het robuuster en betrouwbaarder dan het droge spul dat anderen gebruiken. Het zal wel.
De Powershift is van zichzelf niet altijd bij de les, maar dat is op te lossen door de pook een tikje naar rechts te geven om hem in S te zetten. In deze stand laat de bak nog maar weinig te wensen over en schakelt hij rap terug op de momenten dat de motor even moeite met de S-Max heeft. Alleen bij rustig toeren, door dorpjes, zetten we ‘m weer even terug in D. Zelf schakelen kan ook, maar dit gaat gepaard met enige vertraging tussen bevel en actie. Zoals bij zoveel automaten laten we deze optie dus al snel voor wat het is.
Rijden met de S-Max is nog altijd een onverdeeld genoegen. Geheel ‘op z’n Fords’ stuurt hij scherp en strak, en de combinatie van stevig zittende stoelen en weinig neiging tot overhellen, zorgt dat je na enig stuurwerk de hogere zitpositie zelfs gaat waarderen. Je kunt je met je linkervoet schrap zetten in bochten op een manier die niet lukt als je languit in een sportauto ligt. De stoelen en het stuur zijn uitgebreid verstelbaar, maar het onderstel niet. En weet je wat? Dat is bij andere merken misschien nodig, maar in de S-Max misten we het ‘comfort/sport’-knopje geen moment. Het is gewoon goed zo.
Reacties