TopGear en een Range Rover Sport gaan naar het bergkoninkrijk Lesotho om daar een biertje te drinken in Afrika’s hoogstgelegen pub. Omdat, eh, nou, waarom ook niet?

Welkom in niemandsland, bevolkingsaantal nul. We verlaten Zuid-Afrika aan de voet van de Sanipas, de grenspost waar niet meer dan een paar blikken loodsjes staan en wat prikkeldraad verderop tegen de heuvel hangt. Paspoorten worden gestempeld, het hek wordt achter onze Range Rover Sport gesloten, en dan zijn we in niemandsland. De grens van Lesotho ligt pas op de top van de pas, duizend meter recht omhoog en dik dertig kilometer over een pad. We zijn beland in de ruimte tussen twee landen.

Mijn eerste gedachte en de enige logische gedachte wanneer je moederziel alleen bent op een plaats zonder wetten: ik kan zo hard rijden als ik wil dan, ja toch? Dat blijkt discutabel. Ja, ik ben losgelaten met een 292 pk sterke RR Sport in een gebied waar geen verkeerspolitie bestaat, maar ik bevind me tegelijkertijd op een weg waar je onmogelijk harder kunt rijden dan 30 km/u: we rijden over verpulverde rotsen en gravel, door nauwe haarspeldbochten en langs honderden meters diepe ravijnen zonder vangrails.

Wat het idee nog versterkt dat we hier alles zouden kunnen doen wat ons hart en onze rechtervoet ons ingeeft, is dat er letterlijk niemand is om crimineel tegen te zijn. Om ons heen heerst louter leegte, zoals dat in een niemandsland hoort, en eigenlijk heeft dat wel wat. Het is zelfs zo dat op een zonnige ochtend in de lente de voet van de Sanipas wellicht een van de meest idyllische plekjes op onze planeet is. De grassige hooglanden van de Drakensbergen, groen en glimmend als fluweel, lopen tot aan de horizon. Vogeltjes fluiten, vriendelijke stroompjes smeltwater sijpelen naast het pad, en vrijwel verticale toppen van basalt steken verderop een kilometer of twee de lucht in. Een groene meerkat springt tegen een paarse jacarandaboom op. Het is net Jurassic Park, maar dan zonder de gevaarlijke roofvogels en enge dinosaurussen.

Ik kijk naar boven. De top van het gebergte, zo’n 3.000 meter boven zeeniveau, markeert het einde van het niemandsland: daar is de grens van het Koninkrijk Lesotho. Dat is ons doel.

Waarom? Vanwege de geschiedenis, daarom. De Sanipas is een van Afrika’s meest beruchte bergwegen. Eeuwenlang was het een ezelspad waar muildieren en paarden spullen over vervoerden van Zuid-Afrika naar Lesotho, zoals we de landen nu noemen. Het bleef onbegaanbaar voor voertuigen tot 1948, toen een veelbelovende, jonge ondernemer die David Alexander heette de Sani bedwong met een aantal geïmporteerde 4×4’s – auto’s die een deel waren van de eerst afgeleverde voertuigen die waren gebouwd door een onbekend Brits bedrijfje dat werkte onder de naam Land Rover. In zeven jaar temden Alexander en de eerste versie Land Rovers de Sani: ze maakten van een modderig ezelspad een modderig autoweggetje. Land Rover maakte de Sani, en de Sani maakte Land Rover.


Maar er is een veel belangrijker reden om de reis te ondernemen naar dit verre koninkrijk. Bier. Lesotho is het thuis van de zelfverklaarde Hoogste Pub in Afrika. Omdat de twee pubs die het dichtst bij het TopGear-hoofdkantoor in Londen liggen kanshebbers zijn op de respectievelijke titels Duurste Pub van Europa en Agressiefste Pub in het Noordelijk Halfrond, dachten we dat het een goed idee zou zijn om daar een derde café aan toe te voegen.

Maar we moeten er nog wel komen. Als we de pas oprijden, verdwijnt de Zuid-Afrikaanse provincie KwaZoeloe-Natal achter ons, en wordt het pad bochtiger, glibberiger en vervelender. Klik de RRS in z’n modder-en-sleurprogramma en zet ’m in z’n lage gearing. De Sport komt omhoog op z’n veren, laat een hele serie vrolijke lichtjes en as-instellingen op z’n dashboard zien, en begint het rotspad te beklimmen met het gemak van een muilezel.

Hij krabbelt en slipt niet, hij glijdt niet, hij lijkt niet eens houvast te zoeken: hij pakt de weg aan alsof ie er is geboren. (Wat in zekere zin dus ook zo is.) En dat doet ie op zomerbanden en met 21 inch wielen.

Het gemak en de vloeiendheid waarmee de Sport de beklimming aanpakt, geeft me zo veel vertrouwen dat ik besluit me even onder het stuur te bukken om het stukje biltong dat ik heb laten vallen, op te rapen. Als ik een paar seconden later weer normaal zit, valt het me op dat a) we een paar meter verwijderd zijn van een diep ravijn en daar recht op af gaan, en b) de fotograaf in staat is geluiden uit te stoten die niet waarneembaar zijn door het auditieve register van het menselijk gehoor. Ik maak twee mentale notities. De RRS: erg goed in het terrein; kan zichzelf niet besturen.

Als je van het zuiden komt, kun je Lesotho niet zien totdat je er eigenlijk bent. De laatste honderd meter door niemandsland zijn een krabbelpartij tegen een vrijwel verticale klif op, waar gevallen stenen en een halfvergane weg het decor vormen. Zou een slechterik – met een enorm budget – uit een Bond-film besluiten om zijn eigen schuilplaats in de bergen te bouwen, denk ik niet dat hij een vervaarlijker oprijlaan dan dit zou weten te verzinnen.

Het is een vreemde oprijlaan voor een vreemd land. Lesotho is, in essentie, een eilandnatie, maar dan een die niet wordt omringd door een zee, maar door een haast ondoordringbaar woud aan kliffen. Cijfermatig gezien is het ook allemaal behoorlijk gek: het is even groot als België, en het is het enige land ter wereld dat in z’n geheel minstens 1.000 meter boven zeeniveau ligt. Om precies te zijn, ligt het laagste punt van Lesotho op 1.400 meter boven zee, wat het hoogste laagtepunt is van alle landen ter wereld. Gemiddeld ligt het hoger dan Tibet. Het is het meest zuidelijke, geheel door land omgeven land ter wereld, en een van de drie landen die geheel worden omgeven door slechts een ander land – Vaticaanstad en San Marino zijn de andere twee. We zijn nog maar twee bochten verwijderd van de top, en ik heb geen idee wat ik ervan kan verwachten.

Het einde der tijden, dat is wat ik had mogen verwachten. Als we de top van de pas over rollen, verandert het kleurenpalet van Afrika in een enkel ogenblik van het aquamarine van een weelderige vallei op een lenteochtend in het grijszwart van een post-nucleaire winter. Donkere, dreigende wolken sluiten ons in en de noordenwind zwelt aan tot een storm van 120 km/u waardoor zand en steentjes in onze ogen terechtkomen. De fotograaf springt uit de auto om een foto te maken, maar moet de portiergreep vastklampen om niet via een vallei terug te worden geblazen naar Zuid-Afrika.


We passeren de douane van Lesotho – een roestige hut en wat rollen draad zonder prikkels – die ervoor zorgt dat we de Zuid-Afrikaanse pendant aan de voet van dit gebergte ineens alsnog beschouwen als Fort Knox – en bevinden ons ineens in een andere eeuw. We hebben plots een erg on-Afrikaans uitzicht, een post-apocalyptische interpretatie van de Brabantse Peel: wilde, door de wind geteisterde heide, zo ver als we kijken kunnen, met een ruig, stenen pad dat in de verte slingert. Er is geen boom in zicht – we bevinden ons op ruim drie kilometer boven zeeniveau, hoog boven de boomgrens – en we zien alleen maar een bleke oceaan van stoppelige heide en zwerfkeien. De lucht is ijl, droog ook, zodat we staan te hijgen en steunen als een bejaarde die drie pakjes per dag rookt. De Sport heeft nergens last van en rolt kalmpjes verder.

Hotseknotsend begeven we ons noordwaarts, naar het hart van Lesotho. Er zijn geen dorpen, geen nederzettingen waar dan ook, alleen af en toe wat stenen hutten op de heuvelruggen. Goede lieve Heer, wat moet het koud zijn om hier te wonen. Dubbele beglazing en vloerverwarming zullen ze hier nog wel niet hebben, vrees ik.

Een herder komt op ons af op een klein, dik paardje, zijn dozijn schapen het pad over drijvend in een hechte drie-bij-vier formatie. Ik ben onder de indruk van hun gesynchroniseerde gehoorzaamheid, en realiseer me dan pas dat ze zo dicht bij elkaar lopen om nog een beetje warm te blijven.

Hun eigenaar is geheel omhuld door een grote poncho; alleen zijn ogen zijn zichtbaar in de massa wol. Ik klik de stoelverwarming van de Sport een paar tandjes omhoog en voel me de ergste soort toerist. De leden van het lokale Basoetoe-volk staan ook wel bekend als de dekenmensen, vanwege het feit dat ze, eh, nogal veel dekens dragen. Als jij je leven zou doorbrengen in een land waar sneeuw domineert, en de temperaturen vaak onder nul zakken – Lesotho is een van de twee landen in sub-Sahara Afrika waar de skisport wordt beoefend (hoewel de glühwein er matigjes schijnt te zijn) – zou je ook opteren voor een op dekens gebaseerde garderobe, denk ik. Ik vraag me af wat de Basoetoe heeft doen besluiten om de vlakten en de dikke, zuurstofrijke lucht van Zuid-Afrika te verlaten om hier te gaan wonen, in dit harde, kille land. Die reden is, ontdek ik later, dat het de Basoetoe een beetje begon te vervelen om constant in de pan te worden gehakt door de Zoeloes. Alles voor wat rust en vrede.

Als we door een ondiepe rivier waden, komt er een gezet moedertje tevoorschijn vanachter een stenen muurtje, met dekens om zich heen die fladderen in de wind. Ze wuift driftig naar ons. Ik doe het raampje omlaag. ‘Jy es baie mooi!’ zegt ze in prachtig Afrikaans.

‘Dankie!’ zeg ik, enigszins verbaasd. ‘Jij bent ook heel mooi.’ Ze knikt en lacht. ‘Je bent, je bent… zo groot.’

De Basoetoe zijn geen erg lange mensen, maar dat ben ik ook niet. Ik begin wel te vermoeden dat er iets in de vertaling, ergens, verloren gaat. ‘Heel groot, en heel snel. Ik vind je leuk. Je bent een goede auto.’ Aha.


Als de zon in het zwerk zakt, verdwijnen de donkere wolken en gaat de wind liggen. Lesotho laat zien dat het op een desolate, omineuze manier een vreemdsoortige schoonheid bezit. Dat in tegenstelling tot de wegen, die eerder nog alleen maar vreselijk waren, maar inmiddels ronduit angstaanjagend zijn. De Sport trekt zich er niets van aan.

Toen we vanochtend vanuit de Zuid-Afrikaanse havenstad Durban richting noordwesten reden, naar de Sani, hingen we een poosje achter een Land Rover Discovery op een mooie, kronkelende weg in een vallei. We zagen dat de Discovery – toegegeven, niet de beste van alle zevenzits SUV’s – op en neer veerde door de snelle, mooi aangelegde weg, maar onze Sport gaf geen krimp en bleef mooi vlak liggen in de bochten. Misschien niet helemaal als een sportauto, maar toch wel op de manier van een leuke, dieselende hatchback. Geen rol, niets. Hij deed het voortreffelijk. Het zou heel best mogelijk zijn dat je de prijs daarvoor betaalt op rotsige paden, en flink door elkaar wordt geschud. Dat gebeurt niet.

De ophanging en de assen zijn verbluffend, de RRS gaat door sleuven en over keien als de hoog op de benen staande atleet die hij is. Dit is het welkome bewijs dat de RRS een goede SUV is, en niet alleen handig is om je kinderen in naar school te brengen.

De oude Sport begreep ik nooit zo goed: een zware ostentatieve bruut die wordt gereden door mannen met Bluetooth-oorsetjes en verdacht goed onderhouden gezichtsbeharing. Het lijdt geen twijfel dat deze nieuwe versie evenzeer zal worden verwelkomd door de Creatieve Baardenbrigade, maar nu kan ie ook geprezen worden vanwege z’n mogelijkheden, en niet vooral als statussymbool.

Dit is een allrounder in de ware zin van het woord: een zevenzits familievehikel, een grand tourer, een terreinwagen en de trekker van een paardenbox, boot of – als je een echte Afrikaner bent – een trailer die tot de nok is gevuld met vers geschoten dieren. Hij is perfect voor als je maar één plaats in je garage hebt, aangenomen althans dat je ’m kunt betalen. Wellicht is het enige probleem van de Sport dat ie een beetje lijkt te kannibaliseren op z’n grotere broer: als je een alles kunnende 4×4 wilt en geen zakenlimousine, weet ik niet waarom je zou kiezen voor de nog veel duurdere Range Rover, en niet voor deze Sport.

Daar moet Land Rover zich zelf maar zorgen om maken. Ik ben al lang blij dat ik word omhuld door een Lesotho-bestendige SUV: eentje die, vooral op eigen kracht, zich een weg wist te banen naar de Hoogstgelegen Pub in Afrika, en nog wel voordat de zon onderging. We parkeren op een rotsige punt en lijken heel Lesotho te kunnen overzien. Gewapend met een hoog, koud glas met daarin iets schuimigs en lokaals turen we in de verte terwijl een dikke mist de vallei vanuit Zuid-Afrika binnenstroomt, waardoor we lijken te zijn gestrand op een eilandje in de bergen, met een wolkenzee onder ons. Geen slechte plek om en biertje te drinken. En geen slechte auto om die plek mee te bereiken.

Reacties