Vliegbril? Check. Propeller? Check. RAF-hondenmascotte met politiek incorrecte naam? Check. We gaan vliegen met James May.
 
Bij mijn vliegclub heb ik nog nooit iemand gesproken die werkelijk gelooft dat een licht vliegtuig een effectieve manier is om je te verplaatsen. Een licht vliegtuig is eigenlijk een manier om te genieten van een extreem duur kopje thee met een plakkerig gebakje in andermans clubhuis.
 
Zo werd er niet altijd over gedacht. Onmiddellijk na de oorlog, en vooral in de VS, toen de wereld vol zat met overbodige piloten, te veel vliegtuigen en een overschot aan gereedschap voor vliegtuigen, werd er wel degelijk gedacht dat voor veel mensen het kleine vliegtuig een vervanging voor de auto zou kunnen zijn. Cessna lanceerde zijn 120-eendekker met vleugels bovenop, met het sterke verhaal dat iedereen hem wel in zijn garage kwijt zou kunnen, en dat hij net zo eenvoudig te bedienen zou zijn als een gezinsauto.
 
Gebleken is dat Cessna volslagen nonsens uitkraamde. Tenzij je een groot stuk grond bezit en buiten het gebied woont van gecontroleerde luchtvaart, dient het vliegtuig op een vliegveld te worden gehouden. Het moet ook naar een ander vliegveld worden gevlogen en die zijn nooit gunstig gesitueerd (zoals de makelaar zou zeggen) binnen het bereik van het lokale winkelcentrum en openbaar vervoer. Daarom eindigen we altijd in het clubhuis.
 
Bovendien is vliegen niet zo eenvoudig als autorijden. Het is niet buitengewoon moeilijk om een klein vliegtuig te besturen, maar het is verschrikkelijk eenvoudig er monumentaal mee in de fout te gaan en dan kunnen de gevolgen slordig zijn. Met je auto kun je nog eens ergens tegenaan botsen, maar met een vliegtuig is het altijd goed raak.
‘Als ik een vliegtuig was, dan zou ik in de jaren tachtig al aan de grond zijn gehouden, maar dit toestel voelt nog behoorlijk solide aan’
 
Ik heb enig recht van spreken, want mijn kist is een van die naoorlogse Amerikaanse, gevleugelde dromen die bestemd waren voor het soort mannen of vrouwen die uiteindelijk terechtkwamen in een sportauto. Het is een Luscombe 8A en hij is gebouwd in 1946. Op een zeker moment is hij voorzien van nieuwe vleugels, en een vervangende motor is er onlangs ingezet, maar het grootste gedeelte van de onderdelen is oud. Als ik een vliegtuig was, dan zou ik in de jaren tachtig al aan de grond zijn gehouden, maar dit toestel voelt nog behoorlijk solide aan.
 
Omdat-ie oud is, heeft de Luscombe enkele kleine tekortkomingen. Chronologisch zit-ie dichter bij de gebroeders Wright dan bij de dag van vandaag, en een of twee dingen waren nog niet helemaal goed uitgewerkt. Hij heeft een klein staartwiel in plaats van een groter wiel onder de neus en dat zorgt er voor – vanwege aerodynamische oorzaken die ik je zal besparen – dat het lastig manoeuvreren is op de grond of bij het vertrekken en terugkeren. Landen is een precaire onderneming, want het vervloekte metalen kreng wil ofwel helemaal niet landen (te snel), of neerkletteren met kinknagels die losschieten (te langzaam) of landen in een perfecte driepunter, maar dan proberen een looping op de grond te maken. Een looping op de grond is zoiets als spinnen, en de Luscombe heeft een met de oude Porsche 911 vergelijkbare reputatie voor de uitvoering daarvan. Ironisch genoeg heb ik mijn oude luchtgekoelde 911 verkocht om het toestel te betalen.
 
Maar ik loop op de zaken vooruit. Voor we kunnen vliegen moeten we een aantal preventieve checks uitvoeren waarover Richard Hammond jullie wijs wilde maken dat die twee uur in beslag nemen. In werkelijkheid kost het ongeveer een kwartier, en ik heb nog nooit een mankement gevonden – maar je weet nooit. Het is altijd mogelijk dat een ander er tegenaan heeft getaxied of dat Jeremy Clarkson driekwart van de vleugelsteunen heeft ingezaagd (voor de grap).
 
Starten is ook een beetje een rompslomp: gashendel instellen, mengsel rijk, carburateurverwarming uit. Hoofdschakelaars aan, ontstekers aan, cilinders prepareren, remmen, met de rug tegen de leuning, trekken aan de hendel. De ezel met luchtgekoelde viercilinder boxer knalt een paar keer en laat een paar scheten, en dan gaat het pruttelen van de propeller over in een prachtig gegons op het moment dat je trommelvliezen bezwijken. Voor sommigen is het allemaal te veel, maar voor mij wordt de sensatie er juist groter van.
 
Voor het opstijgen moeten er meer checks worden uitgevoerd: motor op vol vermogen en stationair met voldoende oliedruk, ontstekingscircuits functioneren, aanzuiging voor gyroscopische instrumenten aanwezig, hoogtemeter ingesteld, en een reeks andere die me tegen die tijd bijna een spasme bezorgen. Dan gaan we zwenkend op weg naar de startbaan en wachten op de luchtstroom onder de vleugels die ons beloont met de gave die de mensheid millennialang najoeg – vliegen.
 
Dus, wat nu? Ik kan me niet herinneren de Luscombe ooit gebruikt te hebben om ergens te komen waar ik per se moest zijn. Ik gebruik hem om naar een ander vliegveld te vliegen, worstelend met ingewikkelde problemen als echte en magnetische peilingen, windafwijkingen, en uitbranders van de luchtverkeersleiding over ernstige overtredingen in het luchtruim. Nergens ben ik liever, vooral als ik door het antieke perspex en de flikkerende propeller heen mijn favoriete uitzicht heb: Engels natuurschoon. Ik heb lang volgehouden dat het platteland er niet is om te wonen maar enkel en alleen om naar te kijken, en waar kun je dat beter doen dan op een hoogte van zevenhonderd meter, met een tijdloos perspectief van groen dat zich onder je uitrolt als een enorme schaal sla?
 
Dat is het dus. Lichte vliegtuigen zijn gewoon een hobby, en vliegen is iets dat me altijd heeft gefascineerd, vanaf het moment dat ik begon te experimenteren met stukjes balsahout in de achtertuin. Sullig als het misschien lijkt, ik houd gewoon van de luchtvaartwetenschap; de afhankelijkheid van een paar onveranderlijke en eenvoudig te begrijpen natuurkundige wetten die aangetoond kunnen worden met een paar stukjes papier. Vliegen in een machine met vleugels die zwaarder is dan de lucht is even natuurlijk als het drijfvermogen van een pingpongballetje dat je gooit in een emmer water, en niet het wonder dat velen denken dat het is.
 
Maar als je eenmaal boven bent, dan voelt het wel een beetje wonderlijk.

Reacties