TopGear neemt deel aan de AmAndes 2011 en rijdt dwars door Zuid-Amerika – van Paramaribo naar Lima. In een Kia nog wel. In deel 1 las je over de voorbereidingen, in deel 2 over de eerste helft van de reis, door het Amazonegebied. In dit derde en laatste deel steken we het Andesgebergte over.
 
‘De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest’, dichtte Nicolaas Beets al. Nou, wat dat betreft was ik uit-ste-kend voorbereid.
 
Ten eerste: een paar dagen voor mijn vertrek vernam ik via Facebook dat een van de deelnemers het voor elkaar had gekregen een Land Rover Defender drie keer over de kop te laten slaan en op z’n dak aan z’n einde te laten komen. De foto’s lieten weinig tot niets aan de verbeelding over: het was een wonder dat de inzittenden er relatief ongeschonden uit waren gekomen.
 
Vier dagen voor vertrek las ik een artikel in een autoblad over een reis met Land Rovers door Bolivia, precies het land waar ik naartoe moest. ‘Alles eruit. Snel, alles moet eruit. Mijn God, wat een pijn’, begon het. Het bleek te gaan over de hoogteziekte waaraan de schrijver ten prooi was gevallen. Heel bemoedigend.
 
Twee dagen voor vertrek had Veronica bovendien de goede smaak uitgerekend de Bolivia-special van TopGear uit te zenden, je weet wel, met die Dodenwegen die onder Jeremy Clarksons wiel vandaan brokkelen, een peilloze afgrond in. Nou, de stemming zat er lekker in. Ik kon er niet eens meer de humor van inzien toen m’n vrouw me vroeg welke muziek ik nou ook alweer zo mooi vond.
 
Tot overmaat van ramp bleek collega Roland, zoals je eerder hebt kunnen lezen, het rechtervoorwiel van de Kia Sportage te hebben scheefgereden in een plotseling overstekende kuil. De reparatie was nogal een uitdaging voor de Kia-dealer in Santa Cruz (voor de beeldvorming: één van de drie (!) Kia-dealers in heel Bolivia, dat zesentwintig keer groter is dan Nederland, zij het, met tien miljoen inwoners, wel iets leger). Er werd een nieuwe schokdemper gemonteerd en een kromme draagarm werd rechtgebogen, maar de oude mankementen bleken hooguit te zijn vervangen door nieuwe, net iets minder ernstige. Voor de rechtuitstand moet je het stuur bijna een halve slag naar links draaien en de auto trekt bij elke snelheid als een gek naar rechts. Nou ja, als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan, nietwaar?
 
De eerste etappe is een welkom warmlopertje (475 pure asfaltkilometers), dat qua kennismaking met Bolivia vooral enig inzicht verschaft in de lokale wijze van brandstof tanken. De brandstofdistributie is door president Evo Morales (ex-lamaherder, cocaboer en de eerste Indiaanse president van het land) in handen van het leger gegeven. Voor Bolivianen is tanken net zo simpel als bij ons, maar van de buitenlanders wil het leger maar wat graag weten hoe, wie, wat, waar en voor hoeveel. Je hebt dus sowieso een heel officieel document met een hoop stempels nodig, en dan nog is het zeer de vraag of je wat krijgt. Voor autochtonen is de brandstof namelijk fors gesubsidieerd en derhalve spotgoedkoop, niet-Bolivianen betalen daarentegen zo’n drie keer de normale prijs, wat veelal neerkomt op een nog alleszins schappelijke 85 à 90 eurocent per liter, en bovendien gelden er quota. Ofwel: de ene pomp kan niets verkopen want heeft niets, de andere wil wel maar mag niet meer, weer een andere meent te weinig stempels op het document te zien en durft niet. Op den duur bijzonder vermoeiend.
 

 
Eindelijk volgetankt konden we met frisse moed naar de eerste grote uitdaging: de beruchte Boliviaanse Dodenweg. Je weet wel, de weg die een schuimbekkende, met een machete zwaaiende James May, tegen Richard Hammond deed briesen dat als hij het in zijn botte hersens haalde op deze weg zijn standaard-bumpje tegen de achterkant van Mays auto uit te voeren, hij nog wel eens iets zou meemaken? Die weg dus.
 
Nu gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat er niet één Dodenweg is, er zijn er diverse, die echter allemaal een hoop gemeen hebben. Ze zijn stuk voor stuk onverhard, voeren langs ravijnen die bij een stuurfout óf onmiddellijk óf na langdurig lijden dodelijk zijn en nog nooit van westerse luxeartikelen als vangrails hebben gehoord. In plaats daarvan staat overal een angstaanjagende hoeveelheid kruisen, monumentjes voor hen die dachten dat het wel mee zou vallen. Of die gewoon op het verkeerde moment in de verkeerde bus waren gestapt, getuige de plekken waar er meteen een stuk of twintig bij elkaar staan.
 
Nu scheelt het aanzienlijk dat je van al die zaken niet direct de aanvechting krijgt eens te gaan kijken hoe hard je kunt op zo’n weggetje. Sterker: de neiging is eerder de auto in z’n ‘1’ te zetten en het gaspedaal verder niet aan te raken – duurt wat langer, maar je komt er tenminste. De voornaamste levensbedreigingen komen echter uit onverwachte hoek.
 
‘Soms houdt de weg gewoon op, onaangekondigd; lazer je opeens een halve meter naar beneden, het zand in’
 
Allereerst: het adem- én aandachtbenemende natuurschoon. Voor je het weet, mis je een bochtje omdat je net iets te lang van wéér een wonderuitzicht geniet. Ten tweede zijn daar die bussen. Meestal afdankertjes uit tweede-wereldlanden, verkerend in zeer dubieuze onderhoudstoestand maar bereden alsof het Smarts in een stadscentrum zijn. Je moet over serieuze cojones beschikken om ze achter je te houden en over een zeer rotsvast vertrouwen in een beter leven na de dood om ze zelfs maar bij te willen houden. Ten derde: het stof. Regen is een zeldzaam goed in de Boliviaanse lente, wat betekent dat iedere voorligger een hoeveelheid stof opwerpt die Mozes nog een jaar of veertig langer in de woestijn had kunnen houden. Afstand bewaren dus, en hopen dat het is neergedaald tegen de tijd dat jij er bent. Maar met geluk, gezond verstand en voldoende concentratie is het best mogelijk een Dodenweg te overleven. Twee dingen helpen daarbij. Op sommige stukken weg die echt te smal zijn voor twee auto’s staat aan het begin en aan het eind een mannetje dat overzicht heeft en je vertelt of je kunt gaan of niet – reuzehandig. Het tweede is een aangepast passeersysteem. Als je de berg aan je linker- en het ravijn aan je rechterhand hebt, is het de bedoeling dat je je tegenligger aan de linkerkant passeert – zo kun jij vanuit je raampje de berg in de gaten houden, en de tegenligger kan de grens tussen weg en afgrond in de gaten houden. Lijkt simpel, vergt enige gewenning en is doodgriezelig als jij aan de ravijnkant zit, maar het werkt.
 
Nu we de ravijnen overleefd hebben, besluit Bolivia als beloning zijn volle pracht aan bergdiversiteit over ons uit te storten. De verschillen zijn van haast mythische proporties; het ene moment waan je je in Italië, met glooiende groene heuvels en populieren, twee bochten later zit je in de rode rotsen van Utah, weer twee bochten later zit je in Zwitserland, compleet met puntdakhuizen en besneeuwde bergtoppen.
 

 
Eén ding is duidelijk: we gaan omhoog en rap ook. Voor we aan onszelf merken dat de lucht ijler wordt, merken we het aan de Kia. Zijn reactie op het gaspedaal mist het gebruikelijke enthousiasme en het lijkt alsof we een stevig aantal paardenkrachten onderaan de berg hebben laten liggen. We naderen ons doel voor vandaag, Potosí, niet alleen een schilderachtig Spaans-koloniaal geheel van pure pittoreskheid, maar op 4.090 meter boven zeeniveau ook de hoogste stad ter wereld. Veel meer dan een wat licht gevoel in het hoofd merk ik niet van de hoogte, tot ik wat overenthousiast mijn zware koffer vier trappen op sleep en na vijf minuten hijgen op de rand van het bed nog niet op adem ben gekomen. Rustig aan dus, vanaf nu, heel rustig aan. We zullen de komende dagen nog iets dalen en ook weer stijgen en de hele tijd boven de 3.500 meter vertoeven, een hoogte waar Lage Landen-mensen duidelijk niet voor gemaakt zijn. Ik heb er weinig last van gehad, maar heb anderen uit het gezelschap behoorlijk stuk zien gaan.
 
Inmiddels beginnen we erachter te komen dat de ware gevaren van het Boliviaanse wegennet niet naast die wegen liggen, maar erop – sterker: elke Boliviaanse weg is een gevaar op zich. Dat komt deels doordat je nooit weet wat je kunt verwachten. Ook grote, doorgaande wegen kunnen elke denkbare verschijningsvorm aannemen, van driebaans droomweg met biljartlaken-asfalt tot eenbaans zandpad, en alles wat daartussen zit. Soms houdt de weg gewoon op, onaangekondigd; lazer je opeens een halve meter naar beneden, het zand in, om erachter te komen dat de weg een paar honderd meter verder weer gewoon doorgaat.
 
Daarbij zitten de wegen natuurlijk sowieso vol verraderlijke hobbels en gaten, maar heeft Bolivia niettemin besloten ook in verkeerstechnisch opzicht te willen opstomen in de vaart der volkeren. En hoe doet een beetje beschaafd land dat? Precies: door op de meest onmogelijke plekken verkeersdrempels te verstoppen. Als je er al niet in mocht slagen je auto plat te rijden in een van de langs natuurlijke weg ontstane kraters, dan lukt dat alsnog uitmuntend op een van die lombada’s, zoals de krengen heten.
 
Inmiddels begonnen de eerste scheurtjes in het blazoen van de Sportage zich te openbaren. De route naar het volgende hotel was wederom van een verbluffende schoonheid, maar de wegen leken met de minuut slechter te worden. Noem een verschrikkelijk soort wegdek (of gebrek daaraan) en Bolivia heeft het. Met vorstelijke afstand het ergst zijn de zogeheten wasbordjes: op korte onderlinge afstand gelegen dwarsrichels, liefst van steen natuurlijk. Het punt is dat je er, als je niet uit elkaar getrild wilt worden, met een bepaalde snelheid overheen moet rijden; zo dreunt niet elke richel apart door je heen, maar vlieg je er als het ware overheen. De ideale snelheid daarvoor varieert, maar ligt rond de 80 km/u. En dat is best hard als je ondertussen de valkuilen en lanceer-lombada’s probeert te ontwijken, zeker omdat remmen op wasbordjes moed, beleid en een hoop geduld vraagt.
 
Je raadt: dat gaat niet altijd goed. Op een gegeven moment weet ik nog net een vijverformaat kuil aan de rechterkant te ontwijken, om ter linkerzijde nog net met het achterwiel zijn iets diepere broertje mee te pakken. Een kláp – door merg en been. Nadere inspectie leert dat de carrosserie van de Kia links iets lager lijkt te liggen dan rechts. Een uitgebreider onderzoek ‘s avonds brengt aan het licht dat de veer linksachter gebroken is, iets wat in het normale leven eigenlijk helemaal niet schijnt te kunnen. Wat er nog maar eens op duidt dat deze reis een hoop is, maar in ieder geval niet normaal.
 

 
Al was dat laatste woord sowieso niet bij me opgekomen toen een controle met de tong duidelijk maakte dat inderdaad het hele hotel, inclusief de stoel waarop ik zat, van zout gemaakt was. Dat klinkt wonderlijker dan het is, als je aan de rand van het grootste zoutmeer ter wereld staat, Salar de Uyuni. Het is een bizar gezicht, één grote, geelgrijswitte vlakte, zo ver als het oog reikt – en eindeloos veel verder, want het zout bestrijkt een oppervlakte die zo groot is als de helft van België. Eronder schijnen zich epische hoeveelheden lithium te bevinden, een relatief zeldzaam goedje dat onmisbaar is bij de productie van geavanceerde accu’s, zoals die in de Prius of je mobiele telefoon. Het is dus nog maar de vraag hoe lang het er hier zo vredig bij zal liggen.
 
Natuurlijk kun je geweldig over zoutmeren heenrijden – het is niet voor niets dat snelheidsrecordpogingen vaak gedaan worden op de zoutvlaktes bij het Amerikaanse Bonneville. We hadden ons stiekem verheugd op een stevig potje ongegeneerd dwarsgaan, maar dat viel wat tegen. Het zout mag dan visueel griezelig veel op ijs lijken – we hebben zelden op een ondergrond met zo veel grip gereden. Ach ja, wat strooien ze ook alweer op een beijzelde weg om er weer grip op te krijgen?
 
‘Ze leverden een schokdemper voor een benzineversie van de Sportage, die kennelijk anders is dan die van de diesel die wij bij ons hebben, en die in Bolivia niet eens leverbaar is. Sorry, heet het allervriendelijkst’
 
De volgende etappe blijkt qua belabberd wegdek alle vorige te overtreffen. Het eerste stuk is ooit een soort van geplaveid geweest, maar het laatste werk eraan is decennia geleden verricht; een en al verraderlijke kuilen. Het volgende stuk is prachtig. Ook onverhard steen, maar met heerlijke verkante bochten waar je de auto mooi in kunt zetten om hem er rallystyle doorheen te jagen. Aan het eind van die weg dient het eerste slachtoffer zich aan; een Mercedes G-klasse van een mededeelnemer staat langs de kant met een geëxplodeerde schokbreker. We wisten niet eens dat dat kon, maar het gele, olie-druipende exemplaar dat onder de auto vandaan geschroefd wordt, is het bewijs van het tegendeel. We laten ze maar rustig verder sleutelen.
 
De rest van de weg bestaat uit dik honderd kilometer wasbordjes van de meest demonische soort. Het is zo goed als onmogelijk hier overheen te rijden zonder uitelkaar getrild te worden (te langzaam) of af en toe een kuil mee te pakken (te snel). Kroon op het werk: opeens, zonder enige aankondiging, is de weg afgelopen. Klaar. Weg weg. Grootste probleem is dat tussen het eind van de weg en het begin van de zandvlakte die naar een dorpje leidt, ongeveer een meter hoogteverschil zit. Daar knal je dus, na een korte vrije val, volop in, om meteen geconfronteerd te worden met een soort duin die probeert de hele boel weer op gelijke hoogte te krijgen. En daar knallen we dus meteen vol tegen op. Even kijken of de Sportage nog in orde is. Verdomme: het linkervoorwiel staat nu ook scheef.
 
Ik heb het gehad. Voor het eerst vraag ik me af wat hier nu eigenlijk zo leuk aan is. Honderd kilometer schoktherapie, een auto die zich terecht afvraagt wat ie heeft gedaan om dit te verdienen, een door hoogteziekte geplaagde en daardoor constant mekkerende passagier die dus ook al niet meehelpt, geen idee waar we in deze godvergeten woestijn eigenlijk naartoe moeten – wat dóén we hier?
 

 
Gelukkig weten we de goede weg snel te vinden en verrek: asfalt. Heerlijk, glorieus asfalt, teken van beschaving en vooruitgang. De hoofdstad La Paz ligt in het verschiet, alwaar een ongetwijfeld liefdevolle Kia-dealer zich over de Sportage zal ontfermen.
 
Hoe bruut is de werkelijkheid. Er ís een Kia-dealer in La Paz, in een pand waar met moeite ongeveer de helft van het gamma in past. Hij heeft de Technische Dienst dan ook uitbesteed aan iemand anders, uiteraard aan de andere kant van de stad. Die iemand blijkt een klein, universeel bedrijfje te zijn, waar ze met evenveel plezier aan een Toyota of Mitsubishi sleutelen. Op de stoep plek voor vier auto’s, geen zichtbare brug of andere handige reparatiezaken. Het arme linkervoorwiel wordt echter fluks gedemonteerd en laat het probleem zien: de schokdemper is geknakt.
 
Ik laat de auto achter na een hoop handen- en voetentaal, met heel af en toe een gegokt Spaans woord. Ik hoop dat duidelijk is dat ik met ‘mañana’, een van de weinige woorden Spaans die ik machtig ben, doel op het tijdstip dat ik echt weer verder moet omdat de karavaan nu eenmaal doortrekt. Ze bellen, zeggen ze. Doen ze nooit, zegt de gids/tolk die ik in het hotel weer tegenkom. Hij belt voor de zekerheid nog even na om te checken of alles overgekomen is. Dat is het, en ze bellen. Doen ze nooit, zegt de tolk. En dat doen ze dus ook niet. Anderhalf uur voor sluitingstijd bel ik dus maar. Ze wachten op een nieuwe schokbreker, maar geen zorgen: die zit er zo onder.
 
Als ik aankom, wacht me een dubbele verrassing. De Sportage, die zo prachtig bedekt was met Surinaams stof, Frans-Guyanese modder, rood-oranje Braziliaanse Amazone-klei en Boliviaans gruis, staat er fonkelend gewassen bij. En het linker voorwiel staat nog even scheef als altijd. Wat moest, hebben ze niet gedaan, wat vooral niet moest wel. Zucht. Wat blijkt: de geleverde schokdemper was voor een benzineversie van de Sportage, die kennelijk anders is dan die van de diesel die wij bij ons hebben, en die in Bolivia niet eens leverbaar is. Iets met een zwaardere motor, een andere montagehoek – het paste niet. Sorry, heet het allervriendelijkst. Ja, leuk, sorry? Wat moeten we nu? Zo kunnen we toch niet verder?
 
Gelukkig is de technicus van het gezelschap met me meegegaan. Hij verzekert me dat er heus niets gaat afbreken, dat hooguit de band wat asymmetrisch zal afslijten, en wijst me erop dat de rest van de route uit louter asfalt zal bestaan. En dat we geen keus hebben. Oké. Als het niet kan zoals het moet…
 

 
Na het gebruikelijke bureaucratische gesteggel en wat welgemikt smeergeld – omdat sommige deelnemers een kennelijk hoogst belangrijk formuliertje waren kwijtgeraakt – rijden we de volgende dag Peru binnen. Het verschil met Bolivia is haast tastbaar. Bolivia mag dan veel bodemschatten hebben, de welvaart is er bijzonder eerlijk verdeeld – over een stuk of vijf families welteverstaan, wat het land tot het armste van het continent maakt. In Peru is dat blijkbaar beter voor elkaar én heeft men een andere bron van inkomsten weten aan te boren: toerisme.
 
De grens tussen de landen wordt deels gevormd door het Titicaca-meer, dik achtduizend vierkante kilometer groot en het hoogste meer ter wereld. Aan de Boliviaanse kant van het meer: wrakke vissersbootjes en golfplaten huisjes. Aan de Peruviaanse: steden, hotels en boten die uitstapjes naar de op rieten eilanden in het meer woonachtige Indianenstammen verzorgen. Zo werkt dat dus.
 
In de volgende dagen bereikt het Andes-gebergte het ene na het andere esthetische hoogtepunt. Het drijft je als schrijver tot wanhoop: zo veel schoonheid in woorden vatten, het is niet te doen. Ook hier weer die onvoorstelbare diversiteit, die vergezichten die na elke bocht weer overweldigender zijn, die onophoudelijke klappen die je voorstellingsvermogen te verduren krijgt. Toen God, Allah, Boeddha of hoe je hem ook noemen wilt, de Alpen schiep, had hij een goede dag. Maar hij bleek slechts aan het fröbelen te zijn voor zijn ware meesterwerk: de Andes.
 
‘Nooit, maar dan ook nooit willen wij meer iets denigrerends horen over een Kia Sportage’
 
De wegen zijn allemaal geasfalteerd en verkeren in uitstekende staat, wat ze wonderlijk genoeg nog gevaarlijker maakt dan de Boliviaanse dodenwegen. De snelheden liggen aanzienlijk hoger, de ravijnen zijn zeker zo diep en van vangrails hebben ze ook hier nog nooit gehoord. Ook hier staan op elke apex hoopjes kruisen. Een moderne Ford pick-up die ons inhaalt, treffen we later met z’n neus tegen de bergwand aan. Hij heeft geluk gehad; iets later zien we langs de kant van de weg een rij auto’s. Hun bestuurders kijken naar de splinters van een vrachtwagentje dat driehonderd meter lager in het ravijn ligt. Overlevingskans nul. Het houdt je nederig en voorzichtig – sterven in schoonheid doen we liever figuurlijk.
 
Onze reis voert verder langs Cuzco, de voormalige Inca-hoofdstad. Daar is weinig van te merken omdat de Spaanse conquistadores de vanuit toeristisch oogpunt hinderlijke gewoonte hadden hun kerken en huizen te bouwen van de stenen van de Inca-paleizen. Niettemin een prachtige, geschiedenis ademende stad. Macchu Pichu, niet te missen – de meest spectaculair gelegen ruïne ter wereld en een feest voor iedereen die over een béétje fantasie beschikt. De Nazca-lijnen; gigantische, mysterieuze figuren, alleen vanuit de lucht te zien, uitgekrast in de rotsen waarvan niemand weet door wie ze zijn gemaakt of waarvoor. En tot slot Lima, metropool en eindpunt van onze reis.
 

 
En wat voor een reis. In vijf woorden on ver ge te lijk. Je had, om maar eens een cliché te gebruiken, erbij moeten zijn. En dat kan – je hebt er alleen maar een hoop geld, een hoop tijd en een auto voor nodig. Wat ons brengt op onze auto, de onverschrokken Kia Sportage. Hij is niet ongeschonden uit de strijd gekomen; twee kromme voorwielen en een gebroken veer linksachter, zoveel is duidelijk. De definitieve diagnose zal later volgen, wanneer ie na een lange bootreis weer in Nederland aankomt.
 
Maar wat heeft ie het fantastisch gedaan! De schades zijn toe te schrijven aan een combinatie van onmenselijke omstandigheden en menselijke fouten. Daarbij: alle andere auto’s hebben te lijden gehad onder dezelfde (en ergere) ongemakken. De SL stond bijna in de fik vanwege een lek in een brandstofleiding en vrat overig onderhoud. Alle Mercedes G’s hadden te maken met kapotte schokbrekers en andere malheur. De Volvo 240 trilde bijna uit elkaar. De Toyota FunCruiser heeft de finish gehaald zonder schokbrekers. De Jeep Wrangler hing zowat elke avond aan het infuus en haalde Lima op z’n wenkbrauwen. De Mini brak draagarmen alsof het chopsticks waren. De enige die relatief ongeschonden uit de strijd zijn gekomen waren de Belgische mega-Defender en de LandCruiser van het serviceteam – chapeau voor hen.
 
Maar allemaal, op die onfortuinlijke gekoprolde Defender na, bereikten ze Lima. Daar sta je dan, als Koreaanse boodschappen bluf-SUV, breed lachend. Na negenduizend genadeloze kilometers, waarvan dik drieduizend onverhard. Wat heb je je bewezen, jongen. Nooit, maar dan ook nooit willen wij meer iets denigrerends horen over een Kia Sportage. Het is een wereldauto. Figuurlijk, maar bovenal letterlijk. 
 
 
Lijkt het je wat?
 
Heb je na het lezen van dit verhaal (en/of van de vorige twee) al kriebels in je buik en staat die oude Suzuki Jimny van je ex nog steeds te verstoffen in je schuur? Dan moet je dit ook beleven. En vlot ook, want het ongerepte van de Amazone dreigt versluierd te worden door oprukkend asfalt, het Boliviaanse zoutmeer bij Uyuni zou zomaar in je iPhone 6 terecht kunnen komen en het Andesgebergte wordt er voorlopig ook niet leger op.
 
Als je niet te hard rijdt, geniet je van het haast megalomane natuurschoon, maar ook de nederzettinkjes, dorpen en steden zijn een belevenis op zich. CarChallenge heeft de routes, boekt de hotels en regelt je avondeten, voor de rest ben je heerlijk vrij om te doen en laten wat je wilt. De accommodatie varieert; een enkele keer vrij basic (er ís domweg vaak niets anders), maar zeker in de Andes topniveau. Het menu bestaat uit rijst met bonenprut of sushi, of iets wat daar tussenin zit; reken er niet op dat je veel zult afvallen. En als wij het overleefd hebben, lukt het jou zeker.
 
Meer informatie vind je op www.carchallenge.nl!

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)

Meer van TopGear