Een paar duizend pk sterke locomotief versus de 740 pk’tjes van een helrode supercar. Een nacht lang stomen en blazen we van de ene kant van het Verenigd Koninkrijk naar de andere: de een op rails, de ander op wegen, met een TopGear-man in elk van beide vehikels. Van Inverness naar Londen, in één lange ruk, zonder onnodige stops.
Dit is wat we gaan doen met een van de eerste Ferrari F12’s in Groot-Brittannië: we gaan wat vragen trachten te beantwoorden. Zoals: kan Ferrari’s snelste auto op de openbare weg ooit (ja, de LaFerrari zal sneller zijn, maar die is er nog niet) inderdaad rijden als een heuse GT en het winnen van een voortdenderende nachttrein? Hoe gedraagt ie zich op de lekkerste wegen van het VK? Zal onze man in de Ferrari zich weten te beheersen of zal hij worden opgesloten in een kleine politiecel door Schotse verkeersagenten? Hoewel deze luttele trip alle ingrediënten heeft om slecht af te lopen, wilde iedere redacteur graag meedoen. Er konden maar twee mannen de gelukkigen zijn. Of eigenlijk zelfs maar een.
Een nieuwe Ferrari, in de correcte kleur, met het correcte aantal cilinders, dwars door de nacht, op lege wegen? Hoe zou je daar nee tegen kunnen zeggen? Ik overweeg deze gedachten in mijn stoel aan boord van de trein van 20.26 uur van Inverness naar Londen. Door het beslagen raam kijk ik naar de F12, die geparkeerd staat pal naast het perron, vol benzine en helaas ook gevuld met een collega en een fotograaf. Ik ben de man die verslag mag doen vanuit de trein. Sodejuutjes. Over naar jou, collega.
Dit gaat niet fijn voor je eindigen, collega. Ik heb de toekomst gezien, en daarin ben je een loser. Een uitgeruste loser, dat wel. Maar desalniettemin een loser.
Ah, ja, maar dit is niet zomaar een trein. Dit is de Caledonian Sleeper, een vierhonderd meter lange mastodont met een diesel-elektrische locomotief ervoor. Het is één van de twee overgebleven nachtslaaptreinen in het VK, en hij rijdt de 916 kilometer lange rit doorgaans in minder dan 12 uur, monotoon en vastberaden. We hebben wc’s aan boord, en een restauratiewagon. Ik hoef niet op het verkeer te letten. Dat geeft jou wel iets om je zorgen over te maken, want jij moet je met de auto een weg zien te banen langs snelheidscamera’s, drukke snelwegen en slingerende provinciale wegen. Tenzij je risico’s gaat nemen.
Wat ik niet ga doen. We jakkeren gewoon de weg af naar beneden, en klaar. De stoelen zitten prima, we hebben eten en drinken aan boord, en de airconditioning staat op een graadje of twintig. Ik heb nu al plezier. Als jij en de Caledonian nu uit het station vertrekken onder het geluid van een rustig pruttelende diesel, stel ik de navigatie in en vind een route die 1.049 kilometer snelweg belooft. Eh. Oei. Maar ikzelf zie op de kaart een kortere route, dwars door het land. Althans: die lijkt korter. Maar de trein is inmiddels onderweg en uit mijn zicht verdwenen, dus ik moet in actie komen. Sleutel omdraaien, de startknop op het stuur indrukken en boem, de F12 komt tot leven met de kracht van een kernraket. De trein kan me worden gestolen. Het is 20.27 uur, daar gaan we dan. Ik neem de korter lijkende weg.
Het ziet ernaar uit dat mijn collega plezier heeft in de F12, die zwarte strepen achterlaat op de weg naast het station. Barbaars. Als hij zo doorgaat, eindigt hij voor de morgenstond met de Ferrari ergens in een greppel, en dan win ik. Dit soort gedrag is ver van mijn bed in de nachttrein. Ik ga vanavond eens uitgebreid dineren in de loungewagon en zal dan, zoals straks blijkt, de tafel delen met een heuse heer van stand, compleet met een tweed jasje en een gele das. Dit is reizen op stand. Gin wordt ingeschonken, en we maken het ons gemakkelijk voor de lange rit. De heer op stand vertelt me dat hij deze reis al jaren maakt, omdat er ‘prettige knapen in jacquet met servetten over hun armen’ in de bediening werken. We laten Inverness achter ons en duiken het platteland van Schotland in, waar mijn latere disgenoot over zal vertellen dat er veel wilde beesten leven – wilde katten, otters, reeën, en zo voorts. We rijden door de Cairngorms, een ogenschijnlijk enigszins willekeurige collectie bergen die een beetje op kerstpuddingen met verse room erop lijken.
Wilde beesten, zag je dat daar? Hm, ja, dat klopt helemaal, en de Ferrari laveert eromheen – terwijl het nog maar 21.02 uur is, dus niet het holst van de nacht, en ze waarschijnlijk nog goeddeels in hun holen liggen te pitten. Ik krijg er eerlijk gezegd enigszins veel stress van, van de manier waarop de wilde dieren van Schotland zich als lemmingen voor de wielen van de F12 werpen, op bochtige wegen die ik beter te pruimen zou vinden als er niet allerhande viervoeters achter scherpe bochten zouden rondrennen. Het wordt donker. Ik ontwijk kikkers en andere, onduidelijke fauna, en ontdek meteen al twee zaken. Ten eerste is de F12 geweldig en klinkt als een Formule 1-auto op steroïden. Ten tweede: dit is niet echt helemaal per se de kortere weg.
Het is nu 21.10 uur en we rijden door Aviemore. De gin smaakt goed in Aviemore. Ik voel de spanning uit mijn lichaam verdwijnen terwijl de trein rustig voort pruttelt. Ik heb geen idee waar de Ferrari is. Ik weet ook niet zeker of me dat wel iets kan schelen.
Kak. Mijn collega stuurt me net een sms om me te vertellen dat hij al in Aviemore is. We liggen kilometers achter, ik vermoed dat we ergens in de Hooglanden zijn, of misschien wel in Cornwall. Ik heb dus werkelijk geen idee waar we zijn, en ben dus ook niet erg gelukkig met mijn navigator, die tevens fotograaf is, want hij heeft ook al geen idee. De positieve kant van het verhaal is dat hij heeft uitgevogeld hoe we zouden heten als we pornoacteurs zouden zijn. Dat is, zoals je wellicht weet, een populair spelletje. De naam van je eerste huisdier plus de meisjesnaam van je moeder en je hebt je werknaam. Ik lach wel, maar toch ben ik niet echt blij. We hebben achterstand opgelopen in de eerste honderd kilometer, op een recht stuk weg.
Mijn collega heet ineens, zoals hij me sms’t, Huppel de Wit. Ik deel deze informatie met mijn disgenoot, die zichzelf excuseert en zijn bed induikt. De trein ploegt zuidwaarts, en wiegt de houten bedden als op een snelle wals. Met ongeveer 3.500 pk zou deze Class 67-locomotief normaliter gehakt maken van iedere gewone automotor. Maar de Ferrari’s 6,2-liter V12 is geen gewone motor, dus is de trein in feite maar viereneenhalf keer zo krachtig als de auto. Als je dan in aanmerking neemt dat de Ferrari ongeveer 56 keer minder weegt dan alleen al de locomotief, en geen zestien wagons hoeft te trekken, dan zou ie de heuveltoppen in deze omgeving met minder moeite moeten kunnen nemen dan een losgeslagen straaljager. Wij maken ondertussen korte stops in Dalwhinnie en Pitlochry, waar we meer nachtelijke reizigers oppikken.
Voor de goede orde: het vieze pseudoniem van mijn collega is Poesje van der Klugt. En ik denk dat ik inmiddels weer weet waar we zijn. In Schotland. Vermoedelijk.
Hoewel we fijn eten en drinken, is dit nou ook weer niet direct de Oriënt-Express. Aan de buitenkant is de trein voorzien van een paarsachtige kleur zodat ie niet te veel afsteekt bij de hei in de Hooglanden. Aan de binnenkant is het een beetje, tja, suf. De verlichting is grimmig, de gordijnen zijn grijs. Ooit moet dit een heel romantische manier van reizen zijn geweest, vol gepolitoerd hout, sfeervol kaarslicht en dames met mooie hoeden op. Vandaag de dag is deze trein een gebruiksvoorwerp, al heeft ie nog best iets charmants – romantisch, zelfs – over zich. Mensen praten tegen elkaar, niet in hun telefoons. En er zijn geen televisies – alleen heel veel ramen waardoor je op de set van een natuurfilm lijkt te zitten. Huppel de Wit belt. Het is 23.15 uur.
Ik voel je aanwezigheid op me drukken. Ik vind dat onprettig.
Dat komt omdat de weg z’n beetje parallel loopt aan het spoor, voor het eerst in een kilometer of 150.
Ik kan je niet zien. We zijn in een buitenwijk van Perth. Denk ik.
Ik ben in Perth. De gin smaakt ook goed in Perth. Maar we gaan hier wel even stoppen om de eendenlever en de oesters aan te vullen, dus je krijgt de kans om me in te halen.
Goed. Dat heb ik wel even nodig – we moeten nog 750 kilometer of zo, nog meer dan zeven uur rijden. Vervelend allemaal, want ik denk dat we al lang op kop hadden gelegen als ik gewoon het advies van de navigatie zou hebben gevolgd en niet mijn eigen intens mooie maar nogal tijdverslindende kortere weg zou hebben genomen. Ik heb de snelweg A9 gewoon helemaal genegeerd en de auto getest op achterafweggetjes, via Tomintoul, Braemar en Blairgowrie. Maar daar ga ik nu mijn excuus nog niet voor aanbieden. Dat kan ook nog wel tegen de tijd dat we hebben verloren. Want dit is wel juist het soort wegen waarvoor de F12 is gemaakt; wegen waar je een stukje voor je uit kunt kijken, bochtig, maar wel snel en open genoeg om opwindend te zijn. Alleen is het nu even niet zo fantastisch. Het regent, het is mistig, en het is vooral erg donker. Onze route ruïneert wel onze gemiddelde snelheid, en, nog belangrijker, hij maakt me erg moe omdat ik me zo moet concentreren. En het uitwijken voor een combinatie van hazen, herten en allerhande ander wild betekent dat ik zelfs geen seconde kan ontspannen. Er is geen straatverlichting, noch zijn er kattenogen. Zelfs de belijning ontbreekt op de meeste plaatsen – waardoor de grijze weg versmelt met het donkere gras, en je geen enkele indicatie hebt waar het een eindigt en het ander begint. En omdat de Ferrari pas gister uit Italië is aangekomen, staan de koplampen nog niet correct afgesteld. Dat zou goed nieuws zijn geweest als we op zoek waren naar spechten in de bomen langs de weg, maar als je wilt weten waar of de weg eigenlijk loopt, is het wat minder handig.
Mijn trein heeft excellente koplampen. Naar het schijnt. Vertel me nog eens wat over die auto.
Hij is werkelijk fantastisch. De beste auto die ik ooit reed? Nou, hij staat in de top vijf, dat is zeker. Hij heeft al het goede van de Ferrari 599 mogen behouden – de motor, het gemak waarmee ie op snelheid komt, de manier waarop ie je laat denken dat je een heel goede bestuurder bent – en daaraan is nog veel meer goeds toegevoegd. Er is een balans in het chassis, het vermogen en de besturing die logenstraft dat de motor voorin ligt – de V12 van de F12 had een groot zwaar ding voorin kunnen zijn, maar hij is zo diep in het chassis gestopt dat het voelt alsof je bovenop hem zit. Het is de meest middenmotor-achtig aanvoelende auto met de motor voorin waarin ik ooit heb gereden.
Heel goed. Hoe was je diner?
Humus. Twee soorten, aan me gevoerd door een man die een fototoestel bij zich heeft, wat niet helemaal ideaal was. Maar goed. De koppelingsloze versnellingsbak van de auto schakelt soepel en snel, maar verwacht geen knallende schakelmomenten zoals in de 458. De F12 werkt rimpellozer, volwassener. De bak van deze auto is super, maar hij is niet een integraal deel van het karakter van de auto, zoals bij de 458. De V12, aan de andere kant – en let nu goed op: dat is een 6,2-liter grote, 740 pk sterke, 690 Nm leverende motor in een auto die 1.630 kilo weegt. Snel? Een beetje wel, ja. Accelereer hard, en het voelt alsof de F12 je een niet-chirurgische facelift wil geven – de 3,1 seconden die hij erover doet om van 0 naar 100 te gaan, is echt een pleziertje, elke keer weer. Ik heb het vaak gedaan. Ik moest ermee stoppen om op de kaart te kunnen kijken, want een kaartlezende fotograaf is een dubieus verschijnsel.
Fijn voor je. Maar het is nu middernacht, de Caledonian en ik zijn in de buurt van Edinburgh, en ik ga maar eens op mijn bed aan. Als een matroos stommel ik door de schouderbrede gang die me naar mijn slaapcabine leidt. Die is wat kleiner dan de gemiddelde gevangeniscel, maar het bed is comfortabel en de deur kan op slot. Heb je me trouwens al ingehaald? Weet je überhaupt waar je bent?
Ongeveer. Ik heb wel een nieuw, geheim wapen ontdekt, want ik vond net uit dat ik het gaspedaal nog twee centimeter dieper kan intrappen dan ik al dacht. Tot nu toe had ik nog niet de kans om al het vermogen aan te spreken, en het pedaal voor driekwart intrappen voelde als meer dan genoeg. In het belang van de wetenschap, echter – ach, het volstaat wel om te zeggen dat je geëmotioneerd raakt van de kracht van de F12 als ie voluit accelereert. Het stelt je zelfs even voor de vraag of het wel verstandig is om er een te kopen. Wat is de ratio? Het mag een technische prestatie van jewelste zijn, maar wat moet je er allemaal mee. Hij is totaal briljant, maar mijn rijderstalent en alle wegen van de wereld zijn al lang op als de Ferrari op dreef komt.
Ga gewoon harder.
Zeg. Slaap je nog niet? Ik ben bijna van die kronkelweg bevrijd. De lucht kleurt oranje, ergens in de verte. De zon komt op!
Of zijn het de lichtjes van een stad in de verte?
Oh, goed punt. Dat moet dan bijna wel Glasgow zijn. Ik ga je inhalen, collega. Ik denk eigenlijk dat ik je al ingehaald heb.
Klik. [Gesnurk.]
Het is ineens nogal stil aan de andere kant van de lijn, ik vermoed dat hij in bed ligt. Het varken. Maar nu krijgt de F12 er flink lol in. Edinburgh om middernacht. Glasgow om één uur. Steden verdwijnen in de achteruitkijkspiegel, nu zijn we op dreef en maken we serieuze progressie: we reden 250 kilometer in de eerste drie uur, en de tweede 250 kilometer in de volgende 2,5 uur. Inclusief een tankstop. Hij weet het niet, maar mijn treinende collega staat stil in Edinburgh, waar ze even moeten wachten tot er een andere trein aangekoppeld wordt voor de verdere reis naar Londen. Dus rijden wij zo al op de M6 terwijl hij zich nog ten noorden van Berwick bevindt. De lucht begint dus te klaren voor de Berlinetta. In de F12-cabine is de stemming rond twee uur ‘s nachts een stuk beter dan eerder op de avond. De fotograaf dommelt wat in de bijrijdersstoel, we hebben een volle tank, we luisteren naar Fleetwood Macs Greatest Hits op de iPod en de F12 onthult z’n GT-kant. De ophanging heb ik ingesteld op Hobbelige Weg om de demping wat te verzachten, de V12 zingt prettig op de achtergrond, en de F12 verslindt de snelweg zoals de beste Duitse sedans dat doen. In de buurt van Penrith word ik wat vermoeid, en neemt de fotograaf het stuur over. Dat is goed nieuws, want er hangt al een tijdje een grote, zwarte kraai in mijn vizier en ik herinnerde me niet dat de M6 zo bochtig was. Ik denk dat ik oververmoeid ben. Ik word weer wakker in de buurt van Preston. Gelukkig is de kraai verdwenen. Het is drie uur ‘s nachts, en het voelt alsof we het ergste achter de rug hebben. Technisch gezien is dat ook zo, want we zijn over de helft, en de navigatie zegt dat het nog maar 367 kilometer rijden is, maar we zitten nog steeds boven Liverpool. Liverpool is in het noorden, en we moeten in het zuiden van dit land zijn. Ik heb niets meer gehoord van mijn collega, die volgens mijn calculaties ergens in de buurt van Newcastle zou moeten zijn.
[later] Op dit moment beleefde ik mijn derde droom, denk ik. Die ging volgens mij over twee mannen die elkaar humus voerden.
Treinen hebben grote voordelen: er zijn veel passagiers, en toch maar een bestuurder. Dat laatste geldt ook voor de F12, maar die sturende persoon ben ik, helaas. Ik verlies de moed een beetje. We rijden en rijden maar, het ene eind onverlichte snelweg na het andere, het gaat maar door. Er is wel ander verkeer, maar dat zijn voornamelijk vrachtwagens – op dit heksenuur zijn er weinig normale personenauto’s op de weg. Pompstations komen en gaan, en dat zijn de enige plekken waar we stilvallen. Dat is een vreemd gevoel, stilstaan in de nachtelijke stilte, na urenlang achtereen op snelwegsnelheden te hebben gekoerst. Uiteindelijk hervinden we ons elan. Als we de M6-tolhokjes passeren, begint de zon langzaam op te komen. Nog steeds geen woord van mijn collega, echter. Tijd om hem te wekken met een telefoontje, het is tenslotte al vijf uur ’s ochtends.
Hallo. Ik zit net aan een sapje en een kopje thee, na vijf ononderbroken uurtjes slaap. Maar in een hoek van 90 graden liggen, dwars op de rijrichting – als een maagd op de rails gebonden – betekende wel dat ik een paar keer bijna uit mijn bed werd geslingerd toen de trein remde. Mooie zonsopgang, wel. Waar ben je?
Ergens ten zuiden van Birmingham. Mijn ogen zitten vol slaap. Evenals mijn hersens.
Aha. Dat is nou jammer. De zaken in deze trein zijn wat netter, wat beschaafder, en ze ruiken minder als een ongewassen man. Groot-Brittannië blijft buiten maar voorbijkomen, een constante filmrol met een landschap in de ochtendzon. Koeien. Mist. Velden. Koeien. De locomotief dendert door, met een top van 150 km/u, al neemt ie vanochtend de langzamer oostkustroute dan de gebruikelijke westkustroute, vanwege geplande werkzaamheden aan het spoor. Een paar uur later wordt het gouden landschap grijs en bruin, als we de voorsteden van de grote stad bereiken. Dan gaan we Londen in, via het noorden en langs het nieuwe Wembley-stadion. De locomotief ontkoppelt aan de voorkant als er aan de achterkant een andere motor wordt aangekoppeld, waarna we in de tegengestelde richting de laatste kilometers afleggen. Ik voel dat dit mijn kansen op de zege niet doet toenemen.
We zijn in Londen. Het is 6.45 uur. En ik blijk, ondanks dat ik jarenlang hier in Londen heb gewoond, niet in staat te zijn om het station van Euston te vinden. Maar ik weet ook het verschil tussen mijn kop of mijn kont niet meer.
Ik ben voorbij Wembley, nu. Ik zou mijn collega kunnen bellen. Maar ik doe het niet.
Ik word gek. Waar is de ingang van Euston? Hier links in Melton Street, en dan het station in? Oh nee, we zijn er al voorbij. In z’n achteruit. Naar rechts. Een slagboom? Fotograaf, help me! Oh, wat een ellende, ik zal het toch niet op het laatste moment alsnog verliezen door dit geklungel?
We raken de stoppers op kopstation Euston, en een klein beetje thee klotst uit mijn kopje, op het schoteltje. Ik pak mijn spullen, open de deur en stap uit – om te worden begroet door een glimmende F12 en een verkreukelde collega, die grinnikt als een gebroken halvegare.
Nog steeds zo gek op je trein, collega? Ik zou graag een vreugdedans doen, maar mijn voeten lijken wel van beton te zijn. Net zoals mijn oogleden. We kwamen hier aan om 7.20 uur, ruim een uur voor de trein. De auto heeft gewonnen. En in stijl.
Aha. Ik lijk er niet meer toe te doen. Maar ja, de trein is, ondanks dat ie wel wat van z’n oude glorie heeft verloren, wel heel functioneel. Het is in elk geval een goede manier om een dutje te kunnen doen. Je dommelt in op de ene plek, je wordt aan de andere kant van het VK weer wakker. Allemaal voor een euro of 200 voor een eersteklasticket. In een wereld vol kille vliegvelden is het een unieke manier om te reizen. Maar dat zou je ook over de F12 kunnen zeggen. Richt de lange kap met daaronder de V12 op een lege weg, en daar ga je. Alleen al dat schitterende uiterlijk en de kracht en dat prachtige geluid. Zou je dat verkiezen boven een trein? Wel als je TopGear leest, denk ik. Maar zoals een oude platenspeler charmant is om te hebben, is de nachttrein dat ook. Op de juiste nacht, in de juiste bui, wil je niets anders. Goed. Waar zijn de sleutels van de Ferrari?
Class 67 (locomotief)
Prijs: onbekend
Techniek: 139.200 cc, V12 turbodiesel, tweetakt, 3.200 pk @ 900 tpm, 43.337 Nm, 90.000 kg
Prestaties: 0-100 km/u n.b., top: 201 km/u
Ferrari F12 Berlinetta
Prijs: € 377.524 (NL) / € 274.968 (BE)
Techniek: 6.262 cc, V12, 740 pk @ 8.250 tpm, 690 Nm @ 6.000 tpm, 1.630 kg
Prestaties: 0–100 km/u in 3,1 sec., top 339 km/u
Reacties