Met zijn simpele vormgeving is de Maserati 250F misschien wel de mooiste competitieraceauto aller tijden: de sigaarvorm, de lange voorkant, de laag liggende achterkant, bijna altijd in rosso corsa gespoten, en natuurlijk z’n Italiaanse afkomst.
Wanneer je deze Maserati 250F in actie kon zien
De 250F figureerde in een bloeiperiode van de GP-racerij, toen die echter ook zwaar en gevaarlijk was. Hij debuteerde in 1954 en was in 1960 nog volop in strijd. Het was een auto die de echt getalenteerde coureurs tot grote hoogten kon brengen. Ze konden volgas spectaculair driftend door bochten vegen, maar ook een die de mindere goden in staat stelde succes te boeken. De 250F was niet alleen maar heel erg cool, hij deed coureurs ook boven zichzelf uitstijgen. En dat is iets wat niet vaak voorkomt bij TopGear’s Racelegendes.
Na een paar jaar afwezigheid keerde Maserati terug in de F1. Toen werden voor het eerst – seizoen van 1954 – atmosferische 2,5-liter motoren geïntroduceerd. Het merk lokte de legendarische Ferrari-ingenieur Gioacchino Colombo van Maranello naar Modena. Valerio Colotti werd aangetrokken om het chassis te ontwerpen. Dat bestond uit een buizenframe bekleed met aluminium panelen, met een onafhankelijke wielophanging voor en een De Dion-as achter. Daarbij was de asbuis vóór de transaxle geplaatst – in plaats van erachter – voor een gunstiger zwaartepunt, waardoor hij minder de neiging had om achterstevoren een bocht uit te komen. Hoewel Jaguar in die tijd al had geëxperimenteerd met schijfremmen, pasten de Italianen nog steeds trommelremmen toe, die een bescheiden diameter van 33 centimeter hadden en op de voor- en achterwielen waren aangebracht. Het vermogen was slechts 220 pk – genoeg.
De nadelen van het eenvoudige ontwerp
Nu, 64 jaar na dato, moet je concluderen dat de 250F ook zijn mindere punten had. De cockpit was weliswaar tamelijk ruim, maar de coureur zat met zijn benen om de transmissietunnel heen. Het gaspedaal was centraal aangebracht, met de rem rechts en de koppeling links. De kleine, korte pook bediende een vierversnellingsbak, en het prominente houten stuur was enorm. De brandstoftank zat achterin en bevatte een angstaanjagend ontvlambaar mengsel met allerlei toevoegingen. Slechts 35 procent was benzine, de rest methanol, aceton, benzol en castorolie.
Sir Stirling Moss heeft ermee gereden
Laten we het laatste woord geven aan de man die deze auto het best kende, Sir Stirling Moss: ‘De fijnste F1-auto om in te rijden was waarschijnlijk de Maserati 250F. Een Cooper met de motor achterin is ongetwijfeld sneller en veel handelbaarder, maar is ie ook net zo bevredigend om te rijden? Waarschijnlijk niet. Als er één auto in de F1-geschiedenis opwindend was en in staat het beste uit zijn bestuurder naar boven te halen, dan was het volgens mij deze Maserati.’
Reacties