Ik zit op het randje, zowel mentaal als letterlijk, en tuur over het randje van het obstakel dat deze route zijn twijfelachtige faam heeft bezorgd. Een serie reusachtige richels, geflankeerd door ogenschijnlijk losliggende rotsen en enige duizenden kilometers frisse lucht.
Als je hier omhoog rijdt, dien je alle beschikbare offroad-technieken toe te passen – met je linkervoet remmen en met rechts kleine beetjes gas geven om ervoor te zorgen dat alle beweging toch vooral van de voorwaarts gerichte soort is, ondertussen het stuur heen en weer wiebelen om ook het kleinste beetje tractie te kunnen vinden. En mijn persoonlijke favoriet: gas erop en er maar het beste van hopen.
Maar tijdens de afdaling is er maar één optie: met zoveel mogelijk mechanische sympathie er vol voor gaan. Ook wel bekend als ‘rij naar voren en lazer naar beneden’. Ik mik de neus over het randje, dan de achterkant, kletter met de carrosserie over de stenen en voorzie zodoende de uitlaatpijpen van allerlei nieuwe, interessante vormen.
Dit is nog maar het parkeerterrein voor de souvenirshop, de route is nog niet eens begonnen
Ik herhaal dit drie, misschien vier keer, knijp mijn billen en kaken elke van die keren nog strakker tegen elkaar, totdat de horizon weer op zijn vertrouwde hoogte staat en ik opgelucht kan uitademen. En dan begint me te dagen dat er maar één manier is om deze dodenweg te verlaten… Zoals we zijn gekomen.
De zwarte piste, maar dan voor offroaden
Cliffhanger. De naam van de route zegt alles. En toch heeft kennelijk niemand het tijdens de diverse voorbereidende ontmoetingen nodig gevonden om me er even op te wijzen dat dit uitje in feite zou neerkomen op het nemen van een gitzwarte piste met niets meer dan een paar stengels selderij aan onze voeten.
Oké, om heel eerlijk te zijn heeft onze gids Jim wel verteld dat sommige hellingen hoog genoeg waren ‘om op weg naar de bodem een boek te lezen’, maar dat is nauwelijks een verrassing. Mijn relatie tot de zwaartekracht is op zijn best wankel, en 350 meter naar beneden donderen om een vallei te bereiken heeft verder niet veel uitleg nodig.
Onze Jeep Wrangler is helemaal schadevrije
Maar waar ik ook niet direct op had gerekend, was dat we deze kakelverse, nog naar de fabriek ruikende Wrangler tussen stenen ter grootte van vrachtwagens door zouden wringen, dat we hem tegen hellingen op zouden rijden die normaal gesproken het eind van een doodlopende weg zouden markeren, en hem als een klimgeit over smalle, in de berghellingen uitgehakte paadjes zouden sturen.
Ik dacht dat we hier het landschap gingen bewonderen, niet dat we er een besmeurd en bekrast onderdeel van zouden uitmaken. De ironie is: het was niet eens de bedoeling dat we hier een heroïsch verhaal over gevaar en overleven zouden gaan maken.
Het had een verhaal moeten worden over een klein stadje in Utah, genaamd Moab. Een plek met een weidse hemel, de plek van Thelma and Louise, van rode rotsen en ravijnen – Amerika op zijn Amerikaanst. Moab is het Mekka van de fans van terreinrijden, die hier dan ook elk jaar met honderdduizenden naartoe komen om zichzelf diverse ongelukken te schrikken en immense hoeveelheden no-claimkorting kwijt te raken.
De routes zijn ontstaan op zoek naar waardevolle metalen
Maar het gaat hier om meer dan spelletjes steen-papier-schaar spelen met Magere Hein – het stadje zelf is een levendige, sfeervolle aangelegenheid. Het werd gesticht door missionarissen en mijnwerkers en was ooit de uraniumhoofdstad van de wereld. Dat is ook de manier waarop hier de meeste van de offroad-routes, beter bekend als trails, ontstonden: op zoek naar waardevolle metalen in voertuigen die daar aanmerkelijk minder geschikt voor waren dan de onze.
Maar mede dankzij vriendelijk klinkende routenamen als Hell’s Revenge en Metal Masher heeft het vierwielige toerisme de boel nu overgenomen. De stad is gegroeid en heeft de financiële injectie omgezet in bars, restaurants en een paar honderd T-shirtwinkels om alle avonturiers te laven, voederen, kleden – en ervoor te zorgen dat ze terugkomen.
Moab is de Nürburgring voor offroaders
Als je ooit op de Nürburgring bent geweest, weet je dat de ervaring al begint lang voordat je je gechipte Golf R in de vangrail bij bocht twee hebt geparkeerd. Het valt je op dat de weg naar de stad wordt geflankeerd door hele massa’s tuningbedrijven, de hoeveelheid interessante auto’s neemt hand over hand toe en als je er eenmaal bent, is het circuit letterlijk overal om je heen, vergeven van de iconische plekken om te eten en te verblijven.
Moab is de Nürburgring van de Verenigde Staten, zij het met aanzienlijk minder snelheid en aanzienlijk meer bewegingsruimte voor assen en carrosserieën. Er zijn overal bedrijven gespecialiseerd in vierwielaandrijving, die met alle graagte helpen bij het prepareren vóór en repareren ná een tocht.
Er zijn veel bedrijven waar je iets geschikts kunt huren en je vindt er ware instituten als Milt’s (de oudste diner van Moab), Moab Diner en de winkel van Lin Ottinger, tot aan de nok gevuld met fossielen en dinobotten die Lin sinds de jaren ’30 heeft opgegraven. En, last but not least, het originele aambeeld waarop hoefijzers zijn geslagen voor het paard van Butch Cassidy. Ik heb geen enkele reden om aan de legitimiteit van deze claim te twijfelen.
Waarom nemen we de Jeep Wrangler naar Moab?
Over naar ons voertuig. Het is een Jeep, en dat is in deze streken niet zozeer een autofabrikant als een cultus. We hadden dit ook in een Land Rover kunnen doen, of in een Toyota, zelfs in een Rivian, maar het had uitstekend gekund dat we dan op een griezelige helling een onvriendelijk zetje van die anderszins zo aardige lokale bewoner hadden gekregen.
Een Jeep dus, een Wrangler Rubicon 20th Anniversary 4xe om precies te zijn; een plug-in hybride met een viercilinder benzinemotor en twee elektromotoren die met zijn allen zorgen voor een vermogen van 380 pk en 645 pk aan trekkracht. Meer dan genoeg voor onze doeleinden. Ik heb zelfs een kilometer of 40 aan puur elektrische kracht voor bestijgingen die in absolute stilte gemaakt moeten worden.
Dit verjaardagsmodel ligt een dikke centimeter hoger dan een standaard Rubicon, wat ruim voldoende moet zijn, zo vertel ik mezelf, terwijl ik nog geen idee heb van het terrein dat me nog geen drie kilometer verderop te wachten staat.
We verwijderen de deuren en de achterste zijruiten (om gewicht te besparen, de fysieke afstand tussen mezelf en de vergetelheid te verkleinen en, laat ik eerlijk zijn, om soort van cool te lijken voor de foto’s), pellen het sardineblikjesdak terug en laten wat lucht uit de banden lopen voor maximale tractie.
Onze man checkt zijn bloeddruk voor hij vertrekt. Ah, 10 psi, heel geruststellend
Er is in onze contreien weinig dat harder ‘midlifecrisis’ schreeuwt dan een Wrangler, maar hier, met onze hoge verwachtingen, zojuist aangeschafte petjes en die glimmende saliegroene lak, is hij perfect; en ongeveer twee keer zo goed in elkaar gezet als de Ford Bronco waarmee we vanuit Los Angeles zijn komen rijden.
We volgen Jim – hij woont al tijden in Moab en is senior trail guide voor Jeep Jamboree (het bedrijf dat is ingehuurd om ons in leven te houden) – de stad uit naar het roestige bord dat het punt markeert waar we in het diepe gegooid zullen worden.
Hoe presteert de Jeep Wrangler op de Cliffhanger trail in Moab?
We komen het eerste obstakel tegen: een serie traptreden die ik zonder Jim die me vrolijk naar beneden wuift nooit had durven nemen. We hoeven de differentiëlen nog niet vast te zetten op de weg naar beneden, maar zetten de versnellingsbak maar wel vast in de lage gearing en weigeren vooralsnog hardnekkig te geloven dat dit de Jeep zo makkelijk af gaat.
Hij komt volkomen ongeschonden aan, ondanks diverse wiebel- en ‘gaat ie of gaat ie niet?’-momenten. Dat schept vertrouwen als we de bocht om gaan, op snelheid door een bak water ploegen en stoppen voor een verticale rotspartij die zo hoog is als mijn navel. De hele geometrie – het klopt gewoon niet. En geometrie is, zoals ik op het punt sta te ontdekken, alles. Vooral de grootte van de banden, die dicteren hoe ver je assen en differentiëlen van de grond zijn verwijderd.
Onder onze auto zitten banden van 35 inch – een beetje te veel van het goede voor een kampeertrip, maar hier in feite een soort gympies. Jim is ervan overtuigd dat dit gaat lukken, gooit een paar grote stenen op het spoor om de hoeken wat te verkleinen en wenkt me naar voren.
We komen vast te staan…
Tot mijn stomme verbazing krijgt de linker voorkant haast uit het niets grip en begint de neus triomfantelijk omhoog te komen, terwijl ik grijnzend mijn vuist bal naar de camera’s… Totdat we opeens zijwaarts glijden en stevig klem komen te zitten tussen twee rotsen.
De achterste wielkast rust boven op de kei en is gescheurd, het linkerachterwiel heeft spinnend langs een rots geschraapt en ziet er niet meer uit, en de dorpels doen hun werk maar zijn ook zwaar beschadigd. Ik vraag me af hoe ik dit allemaal ga uitleggen aan de man van Jeep die de auto straks weer komt ophalen. ‘Hier is de auto weer terug, en bedankt hè? Oh, als je de rest van het ding ook nog wilt hebben: die ligt ergens halverwege die berg daar!’
En zo staan we ons een minuut of tien achter de oren te krabben. In die tijd rost een clubje idioten op motorfietsen met wisselend succes langs ons de berg over, gevolgd door een riedel mountainbikers waarvan ik alleen maar kan aannemen dat ze echt enorm verdwaald zijn. Het zijn tien bijzondere minuten. Er zijn geen andere opties: Jim bevestigt ons aan zijn lier en trekt ons los.
De Wrangler komt niet ongeschonden uit de strijd
We gaan door, kletterend en schrapend, en verzamelen littekens alsof het postzegels zijn. We zeilen over soepele stukken die door de regen zijn schoongewassen, en over zanderige paden die even wat rust verschaffen voordat ze overgaan in woeste rotsformaties met meer kliffen en richels dan de diepten van de hel.
Maar we bewegen nog steeds, vechten nog altijd – nooit harder dan een kilometer of zeven à acht per uur, nooit met iets anders dan enorme voorzichtigheid, gewoon langzame maar zekere vooruitgang. En, ondanks een almaar oplopende rekening van de afdeling Uitdeuken en Spuiten, géén lekke banden of technische malheur.
Als ik in Londen met een velg een stoeprandje meepak, kan ik daar twee weken later nog wakker van schrikken – ik rij hier nu twee uur en ben al volkomen ongevoelig geworden voor het geluid van metaal op steen. Ik heb me neergelegd bij het feit dat dit een Jeep is die doet waarvoor hij is geboren, een werkpaard in zijn element, hoe ruig het terrein ook mag zijn.
‘Bij die rots die eruitziet als Elizabeth Taylor rechtsaf, en dan in één keer door naar de zonsopgang’
En de aanhouder wint. Na elk overwonnen obstakel laat het landschap iets meer van zichzelf zien. Grote rode wolkenkrabbers, een kalender van de aarde, gestreept door miljoenen jaren geologische geschiedenis. De bloedhitte hier ten spijt zie ik in de verte sneeuwkappen op de pieken, terwijl we stug doorploeteren naar de top voor de grote finale: het pad uit de eerste alinea van dit verhaal, gekrast in een vallei die door de handen van een reus uit het landschap lijkt te zijn gekliefd.
De Cliffhanger Trail heeft het beste voor het laatst bewaard
Het is verbluffend, maar ik moet nog even geduld hebben – dit territorium duldt geen enkele foutmarge. Over het algemeen heb ik geen moeite met hoogte; ik heb diverse bungeejumps en parachutesprongen gedaan zonder enige stress. Maar dat is omdat er een koord stevig om je benen is bevestigd, of er een parachute en een instructeur aan je rug.
Hier voelt het alsof je maar één verkeerde polsbeweging nodig hebt om afscheid van het tijdelijke te nemen. In de snelst accelererende Jeep aller tijden. Eerder was de deurloze set-up handig – je kon even naar buiten leunen en kijken of je voorwiel wel goed was geplaatst. Nu is het vooral een doorlopende reminder van een aanstormende, voortijdige dood.
Ik zal het niet verder rekken, beste lezer: we hebben het overleefd. We hebben de Cliffhanger kunnen afvinken van onze bucketlist, maar voordat we omdraaien en het allemaal nog eens dunnetjes overdoen in de tegengestelde richting, eten we een broodje op de top van de wereld. Het is adembenemend. Het uitzicht dan, niet de sandwich; die is wat droog.
Maar het avontuur dat we hebben mogen beleven om op deze plek te komen, en de voldoening dát we er zijn gekomen, ondanks alles – we zijn er toch even sprakeloos van. Goed, we hadden misschien nog iets beter beslagen ten ijs kunnen komen, maar Jim en zijn team hebben ons erdoorheen gesleurd en onze Jeep – een Jeep die je gewoon bij elke dealer kunt kopen, zonder extra grappen en grollen – heeft het overleefd. Is dat niet verbazingwekkend? Bijna zo verbazingwekkend als dat kleine stadje in Utah, dat Moab heet.
Specificaties van de Jeep Wrangler 4xe 380 Rubicon 20th Anniversary
Motor
1.995 cc
viercilinder hybride
380 pk, 645 Nm
Aandrijving
vier wielen
8v automaat
Prestaties
0-100 km/u in 6,4 s
top 200 km/u
Verbruik
4,1 l/100 km
94 g/km CO2
Gewicht
2.309 kg
Prijzen (4xe Rubicon)
€ 94.100 (NL)
€ 81.700 (B)
Reacties