De kleine Kia Picanto rules. Respect voor de nieuwe Keizer der Stadsauto’s.
Een gekookte zijderups ziet eruit als een natte pissebed. Ik haal er één uit een dampende kom met larven en lik voorzichtig aan zijn gerimpelde lijfje. Het beestje ruikt naar een reptielenhuis en hoewel hij al dood is, kronkelt hij toch nog een beetje als hij door mijn keel glijdt.
Voor Zuid-Koreanen is het een smaakvol tussendoortje (vier uur, zijderups!), dat verkocht wordt in een van de vreemdste wijken van Seoel. Op het moment van mijn verblijf lijkt het daar op een Oriëntaalse versie van Circus Boltini. Ik koop mijn rupsen bij een clown. Terwijl hij in zijn pot met kronkelende beesten roert, rijdt er een felverlichte paardenkoets in de vorm van een pompoen voorbij. Aan de overkant van de straat is een parkje omzoomd door enorme champignons en een standbeeld van Sneeuwwitje. Tussendoor passeert een commando op een motor, met een knipperend rood hart aan een stok over zijn schouder.
Gauw terug naar de auto. Deur dicht en starten. De kleine groene Kia is een oase van rust midden in deze heksenketel. Net als die zijderups in mijn keel, wurmt ie zich door de buitenwijken van zijn geboortestad. Dit is de Picanto, ons Koopje van het Jaar 2011.
Z’n frisgroene kleur staat symbool voor de enorme groei die Zuid-Korea heeft doorgemaakt, een ontwikkeling die plaatsvond vanuit de puinhopen van de oorlog tot en met het economische toppunt dat nu bereikt is. De Picanto is de belichaming van de huidige positie van Zuid-Korea. Niet meer het land van goedkope imitaties, maar een land waar hoogwaardige producten vandaan komen.
Het excelleert in smartphones, televisies en dus ook auto’s. Deze Koreaanse mini kun je gerust hoger op je verlanglijstje zetten dan een Fiat 500. Ben je een koopjesjager? De prijs van onze auto passeerde de 13.000 euro, maar er is al een Picanto voor nog geen 8.000 euro. Zo’n retro-Fiatje doet minimaal 12.000 euro. Moeten we nog uitleggen welke auto het meeste waar voor je geld biedt?
Voorzichtig rijd ik door de meute, bang om iemand op z’n hielen te rijden. De weg is vol met innig verstrengelde stelletjes, van de wereld afgesloten door verliefdheid en rijstewijn. Een man staat voor de auto, slaat met twee platte handen op de motorkap en grijnst breed. Zijn mond lijkt op het onderste deel van het stuur van de Picanto. Zijn vriendin trekt ‘m mee de menigte in, op weg naar een karaokebar die onder een indoor baseball-arena ligt. Deze buurt is één culturele smeltkroes, een mengelmoes van Amerikaans vermaak – hier zijn 38.000 GI’s gelegerd – en typische Oosterse cultuur. Uit de ene bar schalt Frank Sinatra, uit de andere typische K-pop, Koreaanse popmuziek dat van zichzelf al een mengelmoes van R&B, rock and roll, elektropop en nog veel meer is. ‘Yummy, yummy, yummy, now show me the money’, roept een man vanuit zijn eettentje.
‘De Picanto is een auto met een eigen smoel, zonder retro of kitsch te zijn’
Eenmaal ontsnapt uit die surrealistische wereld, komen we in een rustiger omgeving, met herkenbare vormen. Misschien verwacht je hier chaotische taferelen met rondrazende tuk-tuks en mankende zwerfhonden, maar Seoel staat op een hoger niveau. De gebouwen hebben hoge glazen gevels, het asfalt is netjes en de auto’s komen uit eigen keuken. Slechts een handvol is geen Hyundai, Kia of SsangYong. Voor de kleur geldt hetzelfde. Deze felgroene Picanto is een opvallende uitzondering tussen het zwarte, grijze en grauwgekleurde blik dat om ons heen cirkelt. Het verkeer gaat snel en als je niet een auto vlak op je voorbumper hebt, dan word je wel afgesneden door een taxi. Maar een zootje is het zeker niet op de weg. Iedereen rijdt gewoon alsof hij haast heeft.
We gaan door het centrum, passeren het Museum of Chicken Arts en steken de rivier over. Bij het verkeerslicht trekt de Picanto de aandacht. Een paar jaar geleden hadden kleine Koreaanse auto’s nog de uitstraling van een rollator, de Picanto is de eerste die fatsoenlijk gestileerd is. Alle grote exterieurdelen zijn op de uiterste hoeken van de auto gezet, waardoor hij een stuk groter lijkt. De scherpe vouw over de heupen zorgt ervoor dat de flanken een stuk spannender ogen. De koplampen zien er met hun hoekjes en kokertjes duur uit. Het draagt allemaal bij aan de solide uitstraling van de Picanto. Het is een auto met een eigen smoel, zonder retro of kitsch te zijn.
De nacht gaat voorbij en we rijden wat door de straten. Seoel is een stad van elf miljoen mensen en afgaand op de drukte in de ochtendspits heeft ongeveer de helft daarvan een dwingende wekker.
Nu de zijderupsen verteerd zijn, gaan we op zoek naar ontbijt. Op de meeste gevels staan alleen Koreaanse teksten en om niet per ongeluk een bordeel binnen te stappen, besluiten we een auto met daarop een afbeelding van iets dat op eten lijkt te volgen. Hij zal ongetwijfeld in de buurt zijn vracht lossen.
We verlaten de snelweg en gaan via een ringweg naar de visafslag. Het is een lange veilinghal, volgepropt met de vangst uit de Gele Zee. De bewaking is ontspannen, ze liggen domweg te pitten, dus we rijden gewoon naar binnen. Van links komt een stapel kratten met glibberige inktvissen, de tentakels glijden langs de buitenspiegel. We zien vreemdsoortige schelpdieren en ruiken een lucht die we alleen maar kennen uit manden met rottende vissenhoofden. Tussen al die eindeloze rijen met viskratten scharrelt de dikste en gelukkigste kat die we ooit hebben gezien.
Onze eetlust is verdwenen en we rijden de geelachtige morgenstond in. Een slok uit een blikje Pocari Sweat is voldoende om onze ochtendloomheid te verdrijven. We volgen de autoweg de stad uit. Over de stad ligt een dikke laag nevel, de wolkenkrabbers steken er spookachtig bovenuit en vormen een contrast met de omringende heuvels. De gebouwen zijn één van kleur, een soort van perzikoranje of verbleekt roze. Elk heeft zijn eigen nummer: Samsung 101, Hyundai 102, enzovoort. Het zijn de tempels van de god die Economische Groei heet. Seoel is van een slagveld in de jaren vijftig geëvolueerd tot een economische grootmacht anno de 21ste eeuw. Was de groei er niet geweest, dan hadden ze bij Kia nog steeds buizen voor fietsframes in elkaar zitten lassen.
De Picanto zoeft voort. Hij voelt veel meer solide aan dan je van zo’n goedkoop autootje verwacht. Alles komt volwassen over, van de soepele 1,25-liter motor tot de demping die wel eens de beste uit z’n klasse zou kunnen zijn. De voorvering is zachter om gaten in de stadswegen op te vangen, achter staat het een tandje strakker om de auto in bochten stabiel te houden.
Ik weet niet of je met een auto een stoppie (met je motorfiets zo hard remmen dat je achterwiel los van de grond komt) kunt doen, maar de remmen voelen bijterig genoeg om aan te nemen dat het met de Picanto zou kunnen. Het interieur is sober, de zilverkleurige golf over het dashboard geeft het geheel Schwung. De meters zijn eenvoudig van opzet en hebben witte verlichting, de stoelen zijn comfortabel en achterin kan een volwassene zitten. De besturing zou wat duidelijker mogen zijn en de radio minder petieterig, maar als dat de enige punten van kritiek zijn, dan zijn we gelukkig.
Terwijl de gebouwen krimpen, rijden we de heuvels in. Ongeveer 70 procent van het Koreaanse schiereiland bestaat uit bergachtig gebied en veel van de oorspronkelijke bergbewoners zijn vanuit de dorpjes naar de grote steden getrokken. De weg is dus nu van ons. We zoeven langs varkensboerderijen en komen hoger en hoger. Ons doel ligt in het noorden. De stad hebben we zo’n 50 kilometer achter ons liggen. De zon komt op en de weg kronkelt eindeloos door de bergen. Ondertussen snuiven we de lucht van varkensstront op en proberen de Humvees te ontwijken. Die denderen van de heuvels, twee aan twee. Ze zijn groot, groen en breder dan de weg. Onze plek is de berm, terwijl ze voortrazen krijgen we een regen van spattend grind over ons heen.
Zuid-Korea is een land vol militairen. Op steenworp afstand van Seoel ligt de grens met Noord-Korea, een van de strengst beveiligde gebieden ter wereld. Althans, de grens zelf niet. Die deelt een bufferzone van 2,5 kilometer breed tussen Noord en Zuid in tweeën. Tot op de tanden bewapend staan beide Korea’s hier tegenover elkaar. Bill Clinton omschreef het gebied ooit als de ‘engste plek op aarde’, een stuk niemandsland tussen twee naties. Eén is onderdeel van onze beschaving, de ander een duistere wereld die we niet kennen. Over nog eens een paar kilometer eindigt de weg die voor burgers toegankelijk is. De rest is voorbehouden aan militair verkeer naar de DMZ (de gedemilitariseerde zone), een legerbolwerk dat voor de meeste auto’s verboden terrein is. Behalve voor ons. In het plaatsje Cheorwon gaat onze locale begeleider naar het gemeentebestuur en komt terug met een stukje papier. Daarop staat dat we door mogen rijden naar de DMZ.
‘Tussen de militairen in ligt ’s werelds grootste landmijnenveld, waar sinds 1953 geen mens meer is geweest’
We rijden noordwaarts en steken weer een rivier over. Aan beide kanten van de weg staat een enorme, huizenhoge betonnen wal. Het is een tankval, die zo ontworpen is dat hij kan instorten om zo een wegblokkade op te werpen. Met een slechte timing zou hij ook op een tank kunnen vallen, of op een gifgroene Picanto. Diep ademhalen, eerste versnelling, veel gas, door de betonnen kloof en dóór naar de volgende weg. Kort daarna worden we weer tot stoppen gemaand, nu bij een checkpoint. De rij olievaten vormt een barricade die er op het eerste gezicht uitziet als een verleidelijke chicane. Een soldaat inspecteert onze papieren, zijn maat neemt de standaard houding aan. Dat betekent dat hij zijn volautomatische Daewoo K2-mitrailleur op onze banden richt. Weer diep ademhalen, eerste versnelling en gas.
Ze salueren als we wegrijden. De weg wordt vlakker, we hebben een plateau bereikt en razen nu tussen de rijstvelden door. Voor ons ligt de DMZ, dat zich 350 kilometer van de ene kant naar de andere kant van het land uitstrekt. Vanaf het laatste checkpoint worden we begeleid naar een observatiepost. We zijn nu dichter bij de grenslijn dan enig burger ooit is geweest.
Vanuit hier kunnen we het gebergte zien dat vernoemd is naar Kim Il Sung. Ook kijken we uit over een deel van de grenszone, die omgeven is door scheermesjesdraad en wachttorens. Als een giftige slang kronkelt het lint door de bergen. Aan de andere kant van de grens gaat het er net zo aan toe. De militairen houden continu wedstrijdjes wie het langste kan staren. Tussen hen in ligt ’s werelds grootste landmijnenveld, waar sinds 1953 geen mens meer is geweest. Wie het wel waagde, is met één schot uit een Daewoo op andere gedachten gebracht of het leven ontnomen. De natuur leeft er in alle vrede. Er komen Aziatische tijgers voor, wilde zwijnen en zeldzame rietganzen. Waarschijnlijk hebben ze gedurende de jaren geleerd voorzichtig te lopen om zo de landmijnen te omzeilen.
Als je je ogen dicht doet en niet wist dat er elk moment vijandelijk vuur kan klinken, heerst er een vreedzame stilte. Boven onze hoofden vliegen wat kraanvogels. Door de jaren heen is de grens telkens heen en weer geschoven. Maar op een dag, als Noord-Korea zijn loon naar werken krijgt, zal de scheidslijn compleet verdwijnen. Verscheurde families zullen dan weer herenigd zijn. Ze zullen de handen ineen slaan om nog betere smartphones, televisies en auto’s die een TopGear Award verdienen te maken. De revolutie zal verder doorzetten. En Kia? Dit is nog maar het begin.
Reacties