Renaults nieuwe kleine cabrio is leuk. En echt niet alleen omdat ie een belachelijke naam heeft.
 
Coupé-cabrio’s zijn helemaal van deze tijd. Waarom zou je als hip lifestyle-figuur immers een dichte hatchback kopen, als er ook een versie met een volwaardig stalen wegklapdak in de showroom naar je staat te lonken? Kun je tenminste nog eens open rijden als het kwik rond de twintig graden staat. Warmer niet, want dan wordt de coupé-cabriorijder een beetje zweterig, dus dan doet hij of zij liever het dak dicht en de airco aan.
 
Hoe aardig het concept ook is, coupé-cabrio’s hebben altijd een groot nadeel gehad: zo’n dakconstructie weegt behoorlijk veel. Nu is dat niet het einde van de wereld wanneer je een grote auto met bijpassende motor hebt, maar voor de kleinere exemplaren is het een vloek. Een Peugeot 207 CC, in de lichtste motorisering, weegt al ruim 1.300 kilo. Dat is evenveel als een BMW 3-serie.
 
Toen ze bij Renault besloten dat ze een klein CC-model onder de Mégane wilden gaan bouwen, stond er gelukkig iemand op die verkondigde dat ze niet zomaar een loodzwaar driedelig dak op een Twingo konden schroeven. Op zoek naar een beter idee lieten de ingenieurs zich inspireren door een oude Ferrari, en uiteindelijk kwam men op de proppen met een dak uit één stuk, dat in twaalf seconden achterover klapt en in het kofferdeksel (dus niet in de kofferruimte) verdwijnt. Handig, vernuftig, en bovendien erg licht: inclusief dakplaat, de speciale achterklep en de nodige elektromotortjes weegt de hele constructie zo’n 40 kilo. Goed, het resultaat is eerder een targa dan een cabrio, maar wat zou het. Als je kapsel maar op een modieuze manier uit model waait.
 
Omdat ze toch bezig waren, maakte Renault van de auto meteen maar een op zichzelf staand model. Een nieuw getekende carrosserie, zo’n dertien centimeter langer dan de Twingo, werd gekoppeld aan het onderstel van de oude Clio II RS. Vervolgens werden de stoelen lager geplaatst voor een extra sportieve beleving en een lager zwaartepunt. De voorruit werd kort gehouden om een zo groot mogelijk ‘open-luchtgevoel’ te creëren. Gooi er nog een paar leuke stijlgeintjes tegenaan, zoals blauwe koplampen en een spoiler die doorloopt in de achterlichten, en hup: daar heb je de Wind. Of, zoals de Fransen ‘m noemen, de Wienduh.
 
Het is een prima variatie op het beproefde roadster-concept: een klein open autootje, met genoeg ruimte voor twee volwassenen en een aardige hoop bagage. Het dak hoeft immers niet in de kofferruimte, dus deze is onder alle omstandigheden even groot als die van een Clio. Wat missen we dan nog? Een klein motortje dat hongerig in de toeren klimt en het daarbij uitbrult van plezier? Laat Renault die nou toevallig in de schappen hebben liggen.

‘Het onderstel houdt een fijne balans tussen de scherpte die je verwacht en het veercomfort dat je nodig hebt om niet uit je zachte Franse kuipstoeltje te stuiteren’

 
We reden de Wind in de sterkste uitvoering, met de 1.6 zestienklepper uit de Twingo RS. Die levert 133 pk, waarmee de auto niet overdreven snel is maar hij wordt er wel lekker hitsig van. Onder pakweg 4.000 toeren geeft het blokje niet thuis, wat betekent dat je aardig met de pook van de vijfversnellingsbak in de weer moet om de Wind enigszins op tempo te houden. Doe je hier een beetje moeite voor, dan zul je smullen van het resultaat.
 
Onder begeleiding van een hees uitlaatgeluid jankt de turboloze motor door tot ruim 7.000 toeren. De bak schakelt wat afstandelijk, maar dankzij de korte pookbewegingen kun je er al snel mee lezen en schrijven. Hetzelfde geldt voor het behoorlijk grote stuur, dat rond de middenstand een beetje lui aanvoelt, maar waarmee je de Wind uiteindelijk prima van bocht naar bocht kunt slingeren. We zouden bijna even terugdenken aan oude, snelle Renault 5’jes en Clio’tjes; als de elektrische stuurbekrachtiging zijn werk niet zo sterk zou doen.
 
Dat we die associatie toch een beetje maken, dankt de Wind vooral aan zijn RS-onderstel in combinatie met z’n stijve constructie. Mede door dat laatste is de auto met 1.173 kilo nog steeds niet echt een lichtgewicht te noemen, maar gelukkig weet ie dat in de bochten goed te verbloemen. Grip is er te over, en bij het betere gooi- en smijtwerk wordt de Wind zelfs wat speels. Remmen doet ie zo stevig dat we niet zelden iets te enthousiast werden en even het abs aanspraken. Het onderstel houdt een fijne balans tussen de scherpte die je van een dergelijk autootje verwacht en het veercomfort dat je nodig hebt om niet uit je zachte Franse kuipstoeltje te stuiteren. Die stoelen zitten trouwens uitstekend, al is de zitting wel wat kort.
 
Trekken we onze lolbroek uit en gaan we met dicht dak de snelweg op, dan valt op dat de 1.6 – door het ontbreken van een zesbak – op snelheid hard aan de bak moet. 4.000 toeren bij 120 km/u lijkt ons wat gortig, maar gelukkig wordt de herrie niet hinderlijk. Sterker nog, het is op langere ritten best uit te houden in de Wind. Het zicht naar achter wordt tot bijna niets gereduceerd door de hoge kont, maar met onze lengte (1,85 meter) kunnen we precies zien wat er achter ons rijdt. Zijn dat geen gendarmes, dan schakelen we vlotjes terug naar vier en geven we gas. Gone with the Wind.
 
In de twee dagen die we met ‘m doorbrachten, zijn we aardig op deze kleine Renault gesteld geraakt. Het dak fascineert ons door de eenvoud, het weggedrag werkt verslavend, het motortje houdt ons huilend in zijn greep. Voor de Nederlandse vanafprijs van 19.990 euro krijg je de 33 pk minder sterke TCe 100. Ook dat is een aardig blokje, maar we weten niet zeker of we dit een goede deal vinden. Zo moet je voor airco of esp bijvoorbeeld bijbetalen. Tel er dan liever meteen drie duizendjes bij op, dan rij je naar huis met deze rijk uitgeruste 1.6 16V 133 Exception. Waar je voor zo’n bedrag een lolliger cabriootje kunt halen, kunnen we even niet bedenken.

Reacties