We hebben allemaal onze zwakheden. De mijne is, ik kom er maar rond voor uit, een open auto voor een mooie prijs. Eigenlijk altijd een auto die ik zou moeten verafschuwen. Wie van jullie heeft, net als ik, een groot deel van de lockdown doorgebracht met te veel drank en nog meer steeds gekker wordende – en gelukkig geheel denkbeeldige – ideeën om bepaalde auto’s te gaan kopen? Precies. Nu de boel weer een tikje is genormaliseerd en de autoshowrooms weer open zijn, had ik gedacht dat het vanzelf over zou gaan – maar dat is dus niet zo. Sterker: vorige week vond ik mezelf terug tussen een stel bijna nieuwe Ferrari’s, babbelend tegen een man in een pak over een gebruikte California T. Ik weet het. ‘Heeft iemand de dwangbuis van dat kleine mannetje gezien? Hij is alwéér ontsnapt.’
Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Natuurlijk – het was uiterst frustrerend om niet te mogen rijden, zeker als de buitentemperatuur Caribische waarden bereikt. Dat leidde tot visioenen van mezelf, cruisend met de wind door mijn haren. En dus begon ik me te verzoenen met het idee dat ik in die virtuele wereld thuishoor. Terwijl ik best weet dat ik altijd tegen mensen zeg dat ik een hekel aan cabrio’s heb.
Autoliefhebbers horen cabrio’s te haten
Ik haat ze omdat dat zo hoort. En dat heeft bepaalde, op zich heel zinnige redenen. Er bestaat geen cabrioversie van een gewone auto die beter is dan de auto waarop hij gebaseerd is. McLaren is er nog het best in, omdat hun koolstofvezel kuip niet per se een dak nodig heeft voor de carrosseriestijfheid. Maar de rest tordeert, schudt, rammelt en lekt, en weegt meer dan de kleingeld-doos van een begrafenisondernemer. Vanaf mijn hoge Troon van Superioriteit heb ik ze dus altijd weggehoond – en de mensen die ze reden. Maar zoals dat wel vaker gaat met dingen die je zo ontzettend zeker wist toen je 20 of 30 was: daar heb ik nu spijt van.
Want de laatste tijd – laten we zeggen de afgelopen paar jaar – heb ik met enige regelmaat een cabrio geleend en er meer lol in gehad dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Met het dak omlaag lijken mijn prioriteiten opeens vertrokken te zijn. Ik reis langzamer en vind het heerlijk om meer blootgesteld te zijn aan de elementen. Een trillende stuurkolom, zompige demping, het handschoenenvakje dat uit elkaar rammelt – het kan me allemaal geen ene bal schelen. Ik ben relaxt en gelukkig.
Maar het kan wel…
Ik had nooit gedacht dat het kon. Ik heb er zelfs jarenlang zorgvuldig weerstand aan geboden. Ik ben er inmiddels wel achter welke auto er verantwoordelijk voor is. Een jaar of elf geleden heb ik een tijd een Mercedes SL 63 AMG geleast, simpelweg omdat Mercedes midden in die crisis zulke krankzinnige deals aanbood dat je nóg veel krankzinniger moest zijn om er niet op in te gaan. Ik vond hem geweldig, en het moest wel echt tyfoonhard regenen wilde ik hem niet open rijden. Het was gewoon een ontzettend goed ding, open of dicht. En dat kan ik niet zeggen van de auto’s die ik nu aan het overwegen ben.
De Audi RS 5 Cabriolet is een 450 pk sterke pudding. Maar hij heeft een V8 en vier zitplaatsen, en een heel wat vriendelijker prijskaartje dan een nieuwe auto, dus ik wil er een. Of de Alpina B3 – wat een heerlijke manier om rond te rijden terwijl je andermans ellende inademt. Het algemene thema is ‘spul waar de kop al behoorlijk af is’, vandaar dat ik dus ook in eerdergenoemde showroom terechtkwam, bij die California T. Want cabrio én een gigantische afschrijving gaat zelden beter samen dan in die auto.
Dus daar stond ik naast dat fraaie exemplaar in Blu America en fantaseerde er lustig op los, hoe het zou zijn om er met een niet al te debiele snelheid mee rond te rijden. En toen kwam natuurlijk de brute werkelijkheid keihard binnen: ik zou eruitzien als een penopauzerige loterijwinnaar, of erger, als Paddy McGuinness op weg naar een haartransplantatie. Ik ben maar snel in mijn dichte coupé gestapt en weggereden. Ik was ontkomen. Maar ik vrees dat ik binnenkort toch voor de bijl ga.
Reacties