De tijd is aangebroken. TopGear mengt zich in de strijd om de Rally van Wales. Verrassend genoeg gaat niet alles van een leien dakje.
Het moest er een keer van komen, een TopGear-redacteur die een echte rally rijdt. Niet het gebots van Clarkson, Hammond en May dat je op tv ziet; echt serieus rally-rijden. We hebben ons maanden voorbereid, nu is het zover: de Rally van Wales. Onze man zit er diep in, krijgt flashbacks over wat hij heeft geleerd, metaforische en letterlijke, want nu is het echte moment aangebroken: proef 1, bocht 1 van de Rally van Wales.
De avond ervoor heeft onze man tijdens de ceremoniële start nog gezwaaid naar het toegestroomde publiek. Hij heeft zelfs handtekeningen uitgedeeld. Maar nu zit hij er tot zijn hoofd in. Lees en huiver mee.
Het begint al goed, want de eerste bocht verpest ik om allerlei redenen meteen. Zenuwen zijn het niet. Ik worstel gewoon nog met de haarspeldbochten en het terrein. Het parcours gaat steil omhoog. Zo steil dat ik de greppel naast het pad, want meer is het niet waar we met hoge snelheid overheen knallen, niet zie. We duiken er met een doffe klap vol in. Een stuk of tien toeschouwers zijn nodig om ons weer op vier wielen te helpen. We verliezen vier minuten en een stuk beschermende bodemplaat.
Even verderop staat iemand te zwaaien met een OK-bord (wat duidelijk moet maken dat hij zojuist is gecrasht). Ik herken hem: hij bestuurt auto 259. De man is overduidelijk in shock, maar het is een OK-bord, dus we knallen erlangs. We bevinden ons middenin de Aberhirnant-proef op een verhoogd boerenpad in een landschap dat nog het meest doet denken aan het toneel van een Orc-veldslag. Nummer 259 heeft daar een flinke klapper gemaakt. Ik maak me zorgen dat ik mijn concentratie verlies en vlieg er een paar bochten later opnieuw zelf bijna af.
Volledig onverwacht is de zon gaan schijnen. De sproeiers zijn verstopt met modder, dus de ruitenwissers zorgen voor een perfect met modder besmeerde voorruit. We zitten plankgas in z’n vijf op het moment dat we verblindend zonlicht inrijden.
Zondagmiddag sta ik op de verhoging onder het finish-bord. Iemand overhandigt me een beker. Die is verrassend zwaar. Erop staat het volgende te lezen: ‘2014 Wales Rally GB National Class Winner.’
We hebben ons droomeinde beleefd. Ik werd er zo gelukkig van dat ik tranen voelde opwellen. Het volbrengen van de drie dagen durende Rally van Wales is net zo ruig en moeilijk als de proeven zelf, maar wat we hebben doorgemaakt is op zich niet bijzonder. Het is rally-rijden. Maar wat heb ik ervan genoten.
Laten we teruggaan naar het begin: donderdag 13 november 2014. De keuring voorafgaand aan de rally vindt plaats op een technische school. De auto ziet er machtig uit, maar we zijn nerveus. Onze achterlijk grote WRC-vleugel valt misschien buiten de reglementen en we weten al zeker dat de Hyundai WRC waarin we rijden veel kabaal produceert. Erg veel. Maar we komen er doorheen. De vleugel is legaal (hoewel het aerodynamisch effect ervan volgens mij eerder schadelijk is dan dat het iets oplevert) en na montage van een nieuwe demper geeft de dB-meter 99,9 aan.
Het hoofdterrein van de rally bevindt zich in een desolaat gebied naast een Toyota-fabriek in Deeside. Het ziet er net zo troosteloos uit als het klinkt. Vrijdagochtend doet onze sleutel- en cateringtent door de hevige rukwinden bijna een geslaagde gooi naar vrijheid. Technicus Pedders wordt bijna kitesurfer als hij zich met één hand nog net kan vastgrijpen, terwijl Jack en ik de golven binnenstromend water ontwijken door op de krik te gaan staan. Echt rallyweer.
‘Ik verbaas me over de manier waarop de auto de martelgang ondergaat en ook nog vergevingsgezind is als ik toch iets fout doe’
Na een kilometer of honderd binnenin het van een rolkooi voorziene bonenblik, rijden we ineens de zon in voor de openingsproef: Gartheiniog. ‘Haarspeld links’, luidt de eerste pacenote op pagina 1 van een boekwerk van 300. Waar ik echter geen rekening mee houd, is wat WRC-auto’s doen met een proef. Die rijden ze aan gort. Op het moment dat wij bij die eerste bocht aankomen zijn ongeveer 100 auto’s er gepasseerd. De haarspeld is een rommelige bende geworden.
De hoeveelheid grip is verre van wat ik had verwacht en de ondergrond en de omstandigheden zijn moeilijk. Het lijkt alsof we op de bodemplaat surfen. In gedachten herhaal ik als een mantra dat de andere deelnemers in hetzelfde schuitje zitten. Later hoor ik dat we slechts vijf seconden langzamer waren dan Jimmy McRae in zijn Vauxhall Firenza V8. We eindigen net voor een gozer in een Metro 6R4, maar op dat moment was ik vooral verbaasd dat we niet door de kerel achter ons waren ingehaald.
Pas bij de derde proef verbetert mijn techniek en vind ik iets dat op een ritme begint te lijken. Net op tijd, want we zijn bij de iconische Hafren-Sweet Lamb-proef aanbeland. Ik ben erop gebrand hier goed te presteren. Wat misschien verklaart waarom ik mijn voet op het gas hield in die haarspeldbocht.
We zijn dus gestrand en tegen de tijd dat ik de achteruit heb gevonden, zit Jack – m’n navigator – al op de motorkap om te proberen de auto, door wiegen, uit z’n benarde positie te bevrijden. Tegelijkertijd roept hij publiek bijeen om te komen helpen in plaats van het voorval te fotograferen, want ‘het is tenslotte niet alsof Jeremy achter het stuur zit.’ Ondertussen valt mijn zorgvuldig opgebouwde rallywereld als een kaartenhuis in elkaar.
Dan opeens voel ik dat de wielen weer grip krijgen. ‘We hebben een probleem. De voorkant ligt aan gort’, zegt Jack voordat hij me aanmoedigt de enorme waterpartij voor ons toch vooral vol gas te nemen. Hierna horen we een slepend geluid onder de auto, maar ik ben vastbesloten de sprong aan het einde van de proef met zo hoog mogelijke snelheid te nemen. Vol gas in z’n drie. Daarna stopt het slepende geluid.
Met het geluid is ook de bodemplaat verdwenen. Voor de vierde en laatste proef inventariseren we de schade. De lijst omvat naast die beschermplaat een gebroken radiator-bevestiging (belangrijk), een naar boven wijzende koplamp (grappig) en een voorbumper die, nou ja, er helemaal aan is. Zonder bodemplaat nemen we een groot risico. Als een steen op hoge snelheid het oliecarter raakt, kunnen we de rest van de rally wel vergeten. Daarom rijden we zo’n beetje op kruipsnelheid door Maesnant, een rally-stage van net geen 20 kilometer vol gravel, waarbij we onze billen op ieder geluid van een steen samenknijpen.
Het is al donker als we bij het servicegebied aankomen. Het was een rustige rit om alles heel te houden, maar zo gaan we natuurlijk niks winnen. Maar de sfeer wordt al snel weer positief als we zien dat ons team meer dan proactief bezig is geweest. Ze hebben een apparaat opgespoord om staal mee te bewerken en een enorme plaat van vijf millimeter dik staal op de kop weten te tikken. Het ziet eruit als bepantsering voor een tank. We slepen het naar het Hyundai WRC-team, maar daar begrijpen ze ons verkeerd en willen ze een nieuwe bodemplaat meegeven. Die ziet eruit alsof hij van titanium is gemaakt, maar wij houden het bij onze low-tech oplossing.
‘Zie het zo’, vertelt technicus Bert me tussen het lasgeweld door. ‘In ieder geval heb je op deze manier minder last van onderstuur.’
Zaterdag kom ik in een flow. Vrijdag – met vier proeven in totaal – had ik niet zo gelet op de tijden en de stand in het klassement, maar ik heb eindelijk het gevoel dat ik een beetje hersenruimte over heb. We rijden constanter, en dat is prettig want deze zaterdag hebben we vijf proeven te doen – om de zondag van dit WRC-rallyweekend met nog eens vier proeven af te sluiten. Deze dag is er een waarbij we de hulp van toeschouwers slechts één keer in hoeven te roepen. Dat is op het moment dat de achteruit weigert nadat ik – een beetje onvermijdelijk – opnieuw een haarspeld verknal.
De auto rijdt super, ik bedien de pedalen alsof het een lieve lust is, stuur strak en beheerst, luister naar navigator Jack (en reageer zelfs) en voel me nu wel helemaal op mijn gemak tijdens de proeven. Ik verbaas me over de manier waarop de auto de martelgang ondergaat en ook nog vergevingsgezind is als ik toch iets fout doe. Het applaudisserende publiek is in groten getale toegestroomd en ik geniet ervan ze zoveel mogelijk spektakel te geven.
Jack merkt dat ik mezelf laat gaan en probeert me met kalmerende opmerkingen terug te halen in de realiteit. Dat behoort ook tot het takenpakket van de navigator: de bestuurder en de auto managen. Om eerlijk te zijn is Aberhirnant (de derde proef, 21 kilometer lang) zo intimiderend dat Jack me niet hoeft te vertellen het rustiger aan te doen. Daarnaast ben ik wat ongerust omdat de versnellingsbak hakerig aanvoelt sinds we Clocaenog-Oost (de eerste proef van deze zaterdag) achter ons hebben gelaten. Dan pakken we een rots mee en verdubbelt het geluid. Eerder is ons verteld dat de Lancia Stratos hier toch echt de meest lawaaiige auto is, maar die positie hebben we met dit gat in de uitlaat vast en zeker overgenomen. Deze gedachte maakt me blij.
‘In plaats van voorwielgrip en een kwispelende staart word ik getrakteerd op een enorme hoeveelheid onderstuur’
Net zoals de proef van Dyfnant. Om de een of andere reden zijn de proeven van de WRC-auto’s, die net voor ons zijn gestart, voor dit deel afgelast. Wat betekent dat de nationale rallyauto’s de ondergrond bijna onaangeroerd vinden. De volgende 30,6 kilometers zijn dan ook een groot plezier. We dansen door een boslandschap over strakke wegen met nauwelijks oneffenheden. Voor de eerste keer valt alles op zijn plaats. Rally-rijden is niet makkelijk. Je moet aandachtig naar iemand luisteren terwijl je zo snel mogelijk door een bos probeert te rijden. Dit vereist een soort multitaskend brein dat normaal gesproken niet aan mij besteed is. Maar op de een of andere manier gaat alles goed. Ik rijd vol gas langs afgronden en deins niet terug voor blinde bochten.
De zaterdagochtend eindigt bij Chrik Castle, een Mickey Mouse-achtige, drie kilometer lange asfalt-proef rond een landhuis. Dit levert ons beste resultaat van de rally op – 28e in het algemeen klassement en de vierde plaats van de voorwielaandrijvers. Het is genoeg om ons te laten stijgen van de vijfde plek gisteren naar de tweede plek in de B2-klasse (1,6-liter, 2WD). We zijn kennelijk erg populair tijdens deze proef. Niet alleen door de hoeveelheid kabaal, maar omdat de complete onderkant van de auto oranje opgloeit als ik van het gas af ga. Jazeker, vlammen uit de doorboorde uitlaat. De hele weg terug naar het serviceterrein laat ik het gas zoveel mogelijk los.
Als we daar aankomen zien we dat de hakerig schakelende bak een gevolg is van een afgebroken motorsteun. Zo ruig was Clocaenog.
Zondag begint met twee proeven door Kinmel Park, een andere makkelijk toegankelijke en publieksvriendelijke proef. We wachten op onze beurt als auto 227 met horten en stoten vertrekt. Het is de leider in ons klassement. Jack en ik werpen elkaar een blik toe. Als hij eruit vliegt, pakken wij de leiding.
Door Kinmel hebben we het tempo er goed in. Alle zachte aarde is compleet weggevaagd dus we rijden eigenlijk in een greppel. De rally eindigt met de proeven Aliwen en Brenig. Dat zijn meer slagvelden dan rallyproeven. Mist en regen maken nu de dienst uit, publiek zoekt met opgetrokken schouders beschutting bij elkaar. Door de uitputting is er minder rivaliteit tussen de auto’s, waardoor de sfeer meer belegen wordt.
Hoe we er door komen, weet ik niet. Brenig is een grijsgroene smeerboel van glimmende modder, verraderlijke stenen, donkere naaldbomen en moerasland. We lijden. Het is de laatste proef, de proef waar de coureurs het wat rustiger aan doen en toch zie ik gelardeerd over het landschap vijf gestrande auto’s. Anderhalve kilometer voor de finish sluit ik me nog bijna bij ze aan. Ik snijd een bocht precies zo aan als de vorige, maar in plaats van voorwielgrip en een kwispelende staart word ik getrakteerd op een enorme hoeveelheid onderstuur. We schieten de weg af. In dit soort situaties is vol gas houden en hopen het enige dat je kunt doen. We hebben geluk. We hobbelen door het veld de weg weer op. Mijn hart zit gedurende de laatste meters in mijn keel. Op het moment dat we worden afgevlagd voel ik een enorme opluchting.
Net voorbij de finish stoppen we om routineus onze helmen af te nemen, snel iets te drinken en de auto en de kaarten te controleren. Deze keer zijn we beiden opgetogen. Smerig, maar met een glimlach van oor tot oor. Het enige wat we nu nog hoeven te doen, is de 40 kilometer terug rijden naar Llandudno en uitklokken bij de controlepost van de laatste proef. Een paar kilometer verderop zien we Carl Tuner’s MG ZR, auto 227, aan de kant van de weg. Als hij deze terugreis niet haalt, en we de anderen op afstand hebben weten te houden, zijn we winnaars in onze klasse.
Halverwege de terugreis ontvang ik een sms. Het is er een die ik nooit zal verwijderen. De sms bevestigt dat we als 42e in het nationale deel van het algemeen klassement van de Rally van Wales zijn geëindigd. Maar het mooiste is dat er staat dat we eerste zijn in onze klasse. Eerbiedig schudden Jack en ik elkaar de hand.
Hoe word je navigator?
Ik ben de aap, Jack is de orgaandonor. Zo werkt het in de rallywereld – we vormen een team, maar de hersens van de operatie zitten in de passagiersstoel. Jack is niet alleen verantwoordelijk voor de pacenotes, maar ook voor de tijdcontroles, navigatie tussen de proeven, het bewaken van het brandstofniveau, onderhandelen met marshalls en duizend andere dingen. Gek genoeg zijn de pacenotes mijn taak – in ieder geval in het begin. Ze arriveren voorafgaand aan de rally tezamen met een dvd waarop iemand de proeven langzaam rijdt. Het is mijn taak om de dvd te bekijken en waar nodig de pacenotes naar eigen inzicht aan te passen. Alleen de WRC-teams mogen de proeven voorafgaand rijden. Hoe dan ook, met deze uitleg krijg je een idee van hoe pacenotes werken.
Met dank aan
Jack en ik mogen op het podium staan, maar het zijn de jongens van 586 Group die de eer verdienen. Bedankt dus, Steve en Callum Black, Steve Paddlington en Alberto ‘Bert’ Solara. Jullie lascapaciteiten kennen geen grenzen. Hyundai WRC heeft ons onderdelen geleend, de MSA hield ons onder controle en de marshalls en de toeschouwers op iedere proef waren een enorme steun. Allemaal hartelijk dank.
Reacties