De Seat Leon is een bekende. Je ziet ‘m vaak in de file, maar ook op het circuit. Onder andere in z’n eigen raceklasse. We rijden de lichte, luide Supercopa.
Castellolí heet het plaatsje. Na een dik halfuur op de snelweg, landinwaarts vanuit Barcelona, neem je de afrit om in de droom van iedereen met een benzinepompend hart te belanden. Op het circuitpark Parcmotor hebben ze een uitgebreide kartbaan, compleet met echt asfalt, flinke hoogteverschillen en uitdagende chicanes. En aardig vlotte karts. Ook is er een handling track, met allerlei soorten knijpende bochtjes en verschillende types wegdek, om het onder- of overstuurkarakter van je auto van dichtbij te leren kennen. De hoofd-attractie is het 4,2 kilometer lange circuit dat zich om het complex heen krult, met wat lange rechte stukken en de heerlijkste bochtencombinaties. Hier mag ik een dagje spelen.
Ik ben niet alleen. De jonge Spaanse Formule 1-coureur Jaime Alguersuari, die het weekeinde voor we hier aankwamen nog zijn Toro Rosso van de achttiende naar de achtste plek reed in de Grand Prix van Europa, zal me eerst een paar rondjes meenemen in de Leon Supercopa-racer. Zodat ik in ieder geval even ervaren heb hoe het echt moet.
Toen ik jaren geleden in het voorprogramma van een WTCC-race dezelfde auto’s in actie zag, maakte dat een diepe indruk. Goed, de touringcar-Leons zijn misschien geavanceerder, maar van de fluisterstille TDI-motoren kon ik toch niet zo warm worden als van de Supercopa’s. Die gilden juist de boel bij elkaar, met hun opgefokte 2,0-liter viercilinder turbootjes en hun enkele centrale uitlaatje. Het was een belevenis om ze in actie te zien en horen.
Nu staat er in de pitstraat zo’n Leon Supercopa warm te draaien, en die zorgt in z’n eentje zelfs al voor heftig trillende trommelvliezen. Met z’n sonore, pruttelende brom overstemt de auto iedereen om ‘m heen. Dus praat ik niet, en kijk ik gewoon. De Supercopa is in de basis een normale straat-Leon, al is daar weinig van terug te zien. Hij hangt laag op het asfalt, staat op brede slick-banden en is voorzien van veel spoilers. Het meest ontzagwekkend is misschien wel de enorme diffuser die onder de achterbumper uitsteekt, een ding waarop hele knaagdierfamilies mee kunnen liften. Als ze zich goed vasthouden.
Stond Alguersuari net nog lachend met zijn vrienden uit de buurt een vruchtensapje te drinken, nu zit hij met een stalen gezicht in de auto. ‘Hallo, goed je te ontmoeten’, zegt hij, en ik krijg een hand wanneer ik instap, waarna hij alleen nog geconcentreerd voor zich uit kijkt. Ik kan me niet voorstellen dat een auto als deze hem nog iets doet, gewend als hij is aan zijn Formule 1-bolide, maar hij neemt zijn werk als Seat-ambassadeur in ieder geval serieus.
Met luid gebrul en oorverdovende klappen komt de Leon van z’n plek. Ik probeer me nog niet zo zeer op de auto te concentreren, maar op Alguersuari en zijn rijstijl. Welke lijnen rijdt hij, welke versnellingen gebruikt hij in welke bochten? Ik wil het allemaal weten zodat ik straks, hopelijk, binnen de paar ronden die ik met de auto krijg toch al een beetje fatsoenlijk over het circuit kan knetteren.
Het eerste wat opvalt, is dat de beste man met zijn linkervoet remt, ondanks dat de pedalen van de auto hier niet voor bedoeld lijken te zijn. Zo doen de profs dat; je schaaft zo al snel tienden van seconden af van het moment tussen voluit gas geven en voluit remmen. Om een derde pedaal hoeft hij zich geen zorgen te maken, want de Leon Supercopa heeft een dubbelgekoppelde zesbak met flippers aan het stuur.
Alguersuari glijdt bij het opschakelen even met zijn middel- en wijsvinger langs de flipper, om daarna met zijn hele hand het stuur los te laten met een soort gebaar dat nog het meest doet denken aan de sierlijke handbewegingen van een dirigent. Natuurlijk: hij verveelt zich, hij zit te spelen zoals jij en ik dat om vier uur ’s middags met een propje papier en een prullenbak doen. Just another day at the office.
Met een vage notie van wat ik precies waar op het circuit moet doen om geen modderfiguur te slaan (of, in dit geval, een stoffig zand-en-grindfiguur), word ik in het bestuurderskuipje van de Supercopa gesnoerd. Voor mij zal dit de eerste keer zijn dat ik een circuitbeest van dit kaliber ga besturen, dus alle details werken behoorlijk sterk op me in. Als er plots een bronstige beer op de motorkap zou staan te dansen, had ik dat minder levendig onthouden dan de knop voor de ventilatie, of het touwtje waarmee je de deur van binnenuit kunt openen.
‘Wanneer er groene, gele en rode led’jes gaan branden flipper ik, en is de volgende versnelling sneller ingeschakeld dan jij die komma kon lezen’
Raceauto’s zijn maar vreemde dingen, besluit ik. In plaats van een dashboard zie ik alleen een rommelig buizen- en slangenstelsel. Het stuur komt ogenschijnlijk drie meter de cockpit in, en moet er dus afgeschroefd worden bij het in- en uitstappen. Mijn stoel staat laag op de vloer en naast de b-stijl. Opzij kijken kon toch al niet, want daar zit aan beide kanten een uitsteeksel van de stoel om te voorkomen dat mijn hoofd 360 graden rond stuitert bij een crash. De voorruit en de spiegels, daar moet ik het mee doen. Niet erg op een afgehuurd circuit, waar ik alleen af en toe een straat-Seat tegenkom die mij toch nooit van achter zal belagen, maar tijdens een race lijkt het me een pittige opgave. Het hoort zo, dus het zal wel wennen.
Ik krijg wat uitleg: dat schakelaartje overhalen, die knop indrukken. Klabam, het apparaat start. Met knopjes op het stuur kan ik ‘m in z’n achteruit, neutraal of vooruit zetten. Wanneer ik de pits uitrol, hobbelend over kiezelsteentjes en met een volle bak herrie om me heen, voel ik me even geïntimideerd door de Leon. Dan besef ik: daar is geen tijd voor. Je hebt maar een paar ronden. Dit is nu jouw auto, jouw circuit. Gas erop.
Voor het wegrijden werd me op het hart gedrukt: niet voluit de eerste bocht in duiken, neem de tijd om aan de remmen te wennen. Tot ik bij die bocht aan kom, heb ik geen idee wat dit betekent. Blokkeren de wielen als ik naar het rempedaal kijk? Moet ik met m’n volle gewicht erop stampen om enige vertraging te bereiken? Hoe dan ook, die linkervoet laat ik maar even achterwege.
Het blijkt optie 2 te zijn: het pedaal vergt enorm veel druk en beweegt nauwelijks wanneer je het intrapt. Niet prettig, denk ik nog terwijl ik de bocht begin in te sturen. Dan is er plots geen ruimte meer in mijn hoofd voor dit soort overpeinzingen.
Ik denk nog maar aan vier letters: GRIP. Wat heeft deze auto onnoemelijk veel grip. Natuurlijk, het is makkelijk te verklaren: hij staat op slicks. Maar wanneer ik het vergelijk met de standaard Leon Cupra R waarmee ik eerder een paar rondjes reed, is het verschil nog zo’n twintig keer groter dan ik me had voorgesteld. De Supercopa plakt aan het circuit, en schept daarbij zo veel vertrouwen dat ik inderdaad, zoals ik Alguersuari al had zien doen, in bijna alle bochten een versnelling hoger kan aanhouden dan in de Cupra R. Onderstuur? Met deze banden is dat héél ver weg.
Voor elke bocht merk ik ook dat het remmen begint te wennen. Met zo veel kracht is het pedaal vele malen beter te doseren dan met zo’n laf duwtje dat een doorsnee straatauto van je vraagt. Het gaat dan ook steeds vertrouwder. Ik rem steeds later. Omdat ik me afvraag waar het precies ophoudt, probeer ik voor een tweede-versnellingsbocht het pedaal door de vloer te trappen. De achterkant wordt licht en verliest z’n grip; dwars zeilt de Leon de hoek om, volmaakt te controleren met een beetje tegenstuur. Een dot gas trekt ‘m recht, en ik tik de apex aan terwijl ik vol accelererend en met een hels kabaal de bocht uit knal. Wat een spektakel.
Ondertussen geniet ik van de versnellingsbak. Waar een standaard dsg-geval nog wel eens uitblinkt door niet te luisteren of laat te reageren, staan deze tandwielen in directe verbinding met mijn vingers. Wanneer er groene, gele en rode led’jes gaan branden boven mijn snelheidsmeter flipper ik, en is de volgende versnelling sneller ingeschakeld dan jij die komma kon lezen. Deze Leon weegt slechts iets meer dan 1.100 kilo, en de motor sleurt dat gewicht met gemak naar immense snelheden. Aan het eind van een redelijk lang recht stuk zie ik uit mijn ooghoek 200 km/u op de teller staan, waar ik met de toch ook niet kinderachtige Cupra net de 160 km/u kon aantikken.
De komende ronden blijf ik me verbazen. Elke keer als ik denk dat ik nu toch wel een aardig hoge bochtsnelheid heb bereikt, blijkt daarna dat het gewoon nóg harder kan. Je brengt de Supercopa echt niet van de wijs. Waar je in een snelle straatauto misschien verslaafd kunt raken aan de acceleratie, of aan het leggen van leuke driftjes, wil je in deze Leon alleen maar bochten maken. Later remmen. Harder erin duiken. De grip voelen. Vechten met dat stuur. Het kuipstoeltje je ribben laten samenpersen terwijl de carrosserie nagenoeg niet overhelt. Zo snel mogelijk weer rechtuit en door naar de volgende.
Een carrière in de racerij is voor weinig mensen weggelegd, maar een handvol rondjes Castellolí in de Leon Supercopa is genoeg om je ’s nachts te doen piekeren over hoe je het misschien toch voor elkaar zou kunnen krijgen. Presentator Rob Kamphues deed het een paar jaar geleden: hij gebruikte zijn bekendheid, tv-ideeën en connecties om een seizoen met precies deze auto mee te rijden in de Leon Eurocup. Met wat creativiteit kan het dus wel, ook als je niet al vanaf je achtste in een kart zit.
Ik fantaseer nog even verder.
Specificaties: Seat Leon Supercopa
Motor: 2.0 viercilinder turbo
Vermogen: 301 pk
Koppel: 340 Nm
Aandrijving: voorwielen
Transmissie: 6-traps, dubbele koppeling
Gewicht: 1.130 kg
Prijs: vanaf € 63.000
Reacties