Auto’s, lama’s & de Atacama: we speuren naar oude Mini’s in de Chileense woestijn. Een kleine Britse hatchback en de meest onherbergzame plek op aarde – wat zou er kunnen gebeuren?

Chili

Om ongeveer twee uur ’s nachts vielen de gloeiende kruisbeelden ons voor het eerst op. In het holst van de nacht over de Panamericano stuivend, ergens in de diepste woestenij van de Atacama, verschenen ze in het duister langs de weg: tweeënhalve meter hoog, lichtgevend, vlammend. Als je achttien uur achtereen rechtdoor rijdt, begint je brein merkwaardige signalen af te geven, maar gloeiende kruizen waren, ik geef het eerlijk toe, een nieuw fenomeen. Ik minder vaart om me voor te bereiden om de Heer mijn aardse zonden op te biechten, als ik me opgelucht realiseer dat de kruizen geen mystieke waanbeelden zijn, maar domweg buitengewoon merkwaardige gedenktekens: gigantische zelfgemaakte kruisbeelden die in reflecterend materiaal zijn ingepakt. Anderen zeggen het met bloemen.

Maar als het de bedoeling van de lichtbeelden is om nachtelijke bestuurders aan hun eigen sterfelijkheid te herinneren, dan werkt het goed. Gedurende de dikke vijftienhonderd kilometer die we noordwaarts vanuit de hoofdstad Santiago hebben afgelegd, had ik mezelf zitten afvragen hoe zo veel weggebruikers op Chileense snelwegen door het noodlot konden zijn getroffen. Er is namelijk helemaal geen sprake van duizelingwekkende afdalingen of dodelijke blinde bochten. De wegen van Chili zijn overwegend recht en saai: zelfs wanneer je van het asfalt raakt, ga je eerder door het stof dan dat je tegen een lantaarnpaal rijdt. Maar in het diepe duister van de woestijn, te midden van de gloeiende kruizen, wordt duidelijk wie de boosdoeners zijn. Trucks.

Op zoek naar de Mini’s

Vrachtwagens van verschillend pluimage verstoppen het merendeel van het Chileense wegennet en rijden bijna stapvoets tegen lichte glooiingen omhoog. Als je dus niet enkele decennia te laat op je bestemming wenst te arriveren, moet je op zeker moment gaan inhalen. En op dat moment komen, zelfs op de meest rechte wegen, vrachtwagens achter heuvels tevoorschijn die je met ongepaste snelheden tegemoet rijden terwijl ze lichtsignalen geven en toeteren maar overduidelijk geen vaart minderen. Als je een inhaalmanoeuvre verkeerd inschat, is een gloeiend kruisbeeld het enige wat er van je rest.

De Atacama vergt een auto waarmee je kunt inhalen en die hebben we: de nieuwe vijfdeurs Mini Cooper S. Voorzien van een krachtige turbomotor die voldoende in huis heeft om je tussen twee vrachtwagens door te wurmen met een snelheid van soms zo’n 240 kilometer per uur. Je zou zeggen dat dit nou niet echt de aangewezen auto voor de Chileense woestenij is, maar deze kleine Cooper vormt het sluitstuk van een merkwaardig, intercontinentaal verhaal dat vijftig jaar terug in de tijd gaat. Deze kleine Cooper is op weg naar een ontmoeting met z’n voorouders. Tenminste, dat hopen we.

De start van Mini

We zijn op weg naar de plek waar een van de vreemdste hoofdstukken uit de Britse auto-industrie is geschreven (en daar is er nogal een aantal van). In de jaren zestig deed de Chileense overheid een poging om de groei van de industrie van Arica te bevorderen – een afgelegen kustgebied op vijf dagen rijden ten noorden van Santiago, weggestopt tegen de grens met Peru aan het uiteinde van de ontoegankelijke woestijn – en voorzag de stad van een haven en enorm belastingvoordeel voor elke fabrikant die daar auto’s wilde bouwen. Daarom belden de Chilenen met de British Motor Corporation, een fabrikant die in overvloed wentelde door de winsten van het baanbrekende succes van de in 1959 geïntroduceerde Mini, en ze vroegen: ‘Hebben jullie zin om hier een paar Mini’s te bouwen?’ BMC antwoordde: ‘Waarom niet? Jullie hebben toch heel veel staal?’ En de Chilenen zeiden: ‘Nee. In Arica hebben we eigenlijk geen staal. Maar je zou ze van glasvezel kunnen maken.’

Dat deden ze. Je zou het misschien niet hebben zien aankomen, maar dit bleek uiteindelijk niet de meest succesvolle samenwerking, niet in het minst omdat Arica zo ver van de automarkten van Chili was afgelegen dat de kosten van luchttransport de winstmarge vrijwel lieten verdampen – en dat is misschien een nuttige tip waarom je een autofabriek niet midden in een woestijn moet neerzetten. In iets meer dan tien jaar productie bouwde BMC een paar duizend Mini’s in Arica (geen mens weet hoeveel precies), en sloot in het begin van de jaren zeventig de fabrieksdeuren.

‘Eigenlijk hebben flamingo’s wel iets weg van de Mini, die dellerige, roze uitslovers’

Toch was het geen volkomen nutteloze onderneming. De Mini’s van glasvezel werden geroemd vanwege de roestbestendige carrosserie – niet dat roest aan de orde was in een regio zonder regen of vochtigheid – en de eigenschap om niet in te deuken bij kleine parkeerbotsinkjes. Helaas hadden ze naar verluidt wel de neiging ‘doormidden te breken’ ingeval van een zware aanrijding. Wellicht verklaart dit waarom er maar zo weinig van de uiteindelijk vijf miljoen in vijf decennia gebouwde, originele ‘oude’ Mini’s van glasvezel van de productielijn in Arica zijn gerold. Dus zijn het, in zekere zin, onschatbare klassiekers. Ambitieus maar geflopt.

De missie naar glasvezel

Dat vormt de verklaring voor onze missie om een nieuwe (zeker niet van glasvezel gemaakte) Mini van Santiago zo’n 2.500 kilometer door de woestijn van Atacama te sturen naar Arica om daar ter plekke een originele Mini van glasvezel op te sporen. Een helder plan, met een paar aandachtspunten. Een daarvan is de moordzuchtige truck. Ten tweede wist niemand of er nog Mini’s uit Arica bewaard waren gebleven. Ten derde de ongekende uitgestrektheid van Chili.

Chili is gigantisch. Tussen de groene valleien van Santiago en de Atacama liggen de steden honderden kilometers van elkaar verwijderd en strekt zich een landschap uit dat vrijwel nergens uit bestaat: zand, rots, bergen, nog meer zand. Als dat saai klinkt, dan vergis je je. Chili kent over vrijwel de hele lengte (het strekt zich over 38 breedtegraden uit, waarmee het het langste noord-zuidland ter wereld is) een weergaloze geografie: bijna zeven kilometer hoge vulkanen met besneeuwde toppen; immense zoutvlaktes met gebroken witte korsten; eindeloze, bekoorlijke duinen. Het is betoverend op het meest basale niveau, primitieve rust die wordt uitgestrooid over een prehistorisch pallet.

Voltappen

De uitgestrektheid gaat je bevattingsvermogen voor perspectief volledig te boven. Zelfs bij daglicht is de weg naar het noorden (er is er maar eentje) zo lang en gespeend van referentiepunten, de hittewaas boven het wegdek zo disoriënterend, dat je elk gevoel voor afstand kwijtraakt: hoe ver heb je gereden, hoe ver moet je nog? Je zou niet verwachten dat de Mini de aangewezen auto is voor een dergelijke langeafstandsmissie. De oude driedeurs Cooper S was – hoewel zondermeer vermakelijk – een Spartaanse, hard geveerde, hete hatchback, een auto voor b-wegen, niet voor schraal maanlandschap. Maar de Mini in z’n derde levenscyclus spreidt – zeker in vijfdeurs gedaante – een nieuwe en uiterst welkome volwassenheid ten toon en is in staat grote afstanden te overbruggen zonder de strijd aan te gaan met elke centimeter asfalt. Daarbij heeft ie een acceptabel brandstofverbruik. Je ziet hier niet veel benzinepompen. Je tankt ‘m dus helemaal vol wanneer de gelegenheid zich voordoet.

Dat doe je ook met je waterflessen. De Atacama is – Antarctica daargelaten – het droogste gebied ter wereld. Er zijn plekken waar het al een half millennium niet heeft geregend. Het is onbewoonbaar, haast buitenaards. We reden door de vallei met de toepasselijke naam Valle de la Luna – vallei van de maan – een psychedelisch, paarsgetint Dali-tableau van zand en rots waar de NASA prototypes van Mars-voertuigen heeft getest. Dan heb je het noorden van Chili wel zo ongeveer gehad. Maar op Mars heb je voor zover wij weten geen flamingo’s of lama’s. Chili heeft beide.

The Wildlife

Want er waren lama’s en er waren flamingo’s en, tjonge, dat rook niet best. De volgende dag zagen we een tiental lama’s (een kudde, een bosje, een horde?) die stonden te knabbelen van de zoute, karige vegetatie ten zuiden van San Pedro de Atacama, een dikke drie kilometer hoog op de altiplano, met reusachtige vulkanen die de horizon omzomen en waar de wind het stof omhoog blaast. We stonden met de wind mee geparkeerd en stelden vast dat lama’s hun persoonlijke hygiëne niet al te serieus nemen. Maar als wij met 35 graden Celsius een zware, pluizige jas moesten dragen, dan zou dat ook niet al te fris ruiken.

De grootste van het stel (al snel omgedoopt tot ‘Dalai’) verhief zijn kop naar de Mini, schraapte goedgeoefend zijn keel en loodste zijn harem westwaarts over de vlakte. Jij denkt natuurlijk dat je het mannetje bent, met je airconditioning en je cruisecontrole? leek hij te willen zeggen na het schrapen van zijn keel. Nou, ik kan je vertellen dat je hier ver van huis bent. Wij zitten hier al drie miljoen jaar, kereltje, en we zitten hier nog wel drie miljoen jaar. Opzouten. Sommige mensen krijgen op hoogte last van vreemde visioenen. Blij dat ik daar niet bij hoor.

De flamingo’s stonden minder afwijzend tegenover de Mini. Ze bogen hun lange nekken enkele seconden in onze richting alvorens hun koppen weer in het koude blauwe water van hun zoute lagune te dopen. Eigenlijk hebben die flamingo’s wel iets weg van de Mini, die dellerige, roze uitslovers. Ze stonken er niet veel minder om, echter, samenscholend in een zwavelrijke lagune, met de lucht van een 747-cabine na een vlucht van een uur of twaalf. De eieren van flamingo’s moeten de eierigste eieren ter wereld zijn.

Fast and the Furious

De politieagent die ons aanhield in de buurt van de grens met Bolivia keek boos. Boos als een lama. Grote zonnebril, groot pistool, grote snor. Hij gebaarde ons het raam open te doen. ‘Documentos’, blafte hij terwijl hij met zijn vuist zwaar op het dak van de Mini roffelde. Ik overhandigde de papieren van de Mini en de agent bladerde er in ijzige stilte zwijgend een aantal minuten doorheen. Naar alle waarschijnlijkheid vroeg hij zich af in welke holtes van mijn lichaam hij moest speuren naar eersteklas Boliviaanse cocaïne. Hij schudde langzaam zijn hoofd en ademde uit.

‘Farzan. Few-rouse’, sprak hij plechtig.

‘Farzan. Few-rouse?’ vroeg ik, in de veronderstelling dat dit Spaans was voor: laat je broek zakken, klojo, en vlug een beetje. Vervolgens brak een brede grijns door op het gezicht van de agent.

‘Farzan. Few-rouse!’ herhaalde hij terwijl hij met zijn vuist op het dak van de Mini sloeg.

‘Farzan few rouse!’

Het kwartje viel. ‘Oh, Fast and Furious?’

‘Si!’ Hij ramde zo hard met zijn vuist op het dak van de Mini dat ik dacht dat hij erdoorheen zou gaan. ‘Gave auto. Vin Diesel! Fast and Furious!’

Afgezien van de alomtegenwoordige trucks wordt de Chileense woestijn bevolkt door pick-ups, stationwagens, een hele zwik oude Toyota’s en Nissans, aangevuld met moderne Chinese modellen met design uit het jaar nul. Te midden van al dit praktische gebruiksgemak ziet een met tuning-design opgedirkte Mini – voorspoiler, vet lichtmetaal, de hele mikmak – er inderdaad uit alsof ie is weggereden uit een achtervolgingsscène in een film.

Dakar

We realiseerden ons dat de karavaan van de Dakar ergens in de buurt rondreed, noordelijk door de woestijn van Antofagasta naar Iquique. Maar ‘ergens in de buurt’ betekent in Chili al gauw dat het 300 kilometer verderop is, aan de andere kant van een grote bergkam. Daarom waren we dus toch een beetje verrast toen we in niemandsland langs de weg stonden en werden gepasseerd door een Mini Dakar Countryman met een Chileense vlag op de motorkap, die op z’n gemak over de snelweg naar de volgende etappe toerde. We zetten de achtervolging in – deelnemers aan de Dakar mogen op de openbare weg niet harder dan 120 kilometer per uur, anders hadden we geen schijn van kans gehad – en kregen het racegevaarte uiteindelijk op een afgelegen stuk van de route in het vizier. De bestuurder en zijn navigator staken enthousiast duimen in de lucht en trakteerden ons op een sportief spelletje kat-en-muis, totdat de carabineros hen van de weg gebaarden naar de start van een nieuwe woestijnetappe. Boris Galafulic en Filipe Palmeiro, jullie waren echte heren.

Wat moet je doen om een oude auto te vinden die al dan niet bestaat, in een stad aan de rand van een woestijn in niemandsland? Gedurende de vijf dagen en 2.500 kilometer die we in de auto hebben gezeten, hadden we geen enkele ingeving gekregen hoe we een originele Mini van glasvezel moesten opsporen. Er bestaat niet zoiets als een club van eigenaren van een Arica Mini en zelfs de eigen spionnen van BMW waren er niet in geslaagd een auto terug te vinden die in Arica was gebouwd. Ze wisten niet eens zeker of er één bewaard was gebleven.

Nieuwe aanpak

De wetenschappelijke aanpak leek ons het beste en daarom kozen we ervoor om gewoon alle straten van de stad uit te kammen. Daarbij constateerden we al snel dat Arica heel veel straten heeft en dat een dergelijke zoektocht met stofkam zou leiden tot a) volledige waanzin, en b) dat we waarschijnlijk slachtoffer zouden worden van een lynchpartij door een achterdochtig geworden plaatselijke bevolking. Met de reputatie van de mechanische reputatie van de originele Mini in het achterhoofd besloten we dat we alle sloperijen zouden uitkammen. Daarbij constateerden we al snel dat Arica heel veel sloperijen heeft en dat een dergelijke zoektocht met stofkam zou leiden tot a) tetanus, en b) dat we zouden worden verorberd door aasgieren die erboven rondcirkelden.

‘In de afgelopen jaren heeft BMW met vuur gespeeld met Mini-modellen die niets toevoegden, maar deze vijfdeurs is eindelijk een echte, waardige aanvulling’

Bij gebrek aan aanwijzingen gingen we op zoek naar de plek waar de oude fabriek had gestaan, een blok ergens in het industriegebied aan de kust. Dit was zonder enige twijfel de meest bizarre locatie ter wereld waar Mini’s zijn gebouwd. Misschien was het wel de meest bizarre locatie waar welke auto dan ook ooit was gebouwd. We troffen nergens iets aan wat in verband met een Mini kon worden gebracht, daarom gingen we ertoe over om bij elke deur aan te kloppen om te vragen of iemand zich iets kon herinneren van een Mini-fabriek of onlangs misschien een Mini had zien staan. De eerste vijf mannen die we spraken, keken ons aan alsof we hen zojuist hadden gevraagd of we een partijtje mochten modderworstelen met hun jongste dochter, maar de zesde gaf ons een sprankje hoop.

Hoop of hopeloos?

Zeker, zei hij, de Mini-fabriek had daar gestaan, achter die grote muur. Maar als je een oud exemplaar wilde opsporen, kon je beter met een kerel buiten de stad gaan praten die een loods voor oude auto’s had. Wellicht wist hij wat. Dus reden we de stad uit en kwamen uiteindelijk uit bij een sloperij met automobiel erfgoed achter een groot hek: een Studebaker uit de jaren vijftig, een Chevrolet uit 1942, wat Fords van voor de oorlog, zelfs een BMW Isetta. Maar geen Arica Mini. Geen enkele Mini. Vijfentwintighonderd woestijnkilometers op zoek naar een speld in een hooiberg. Dit was het moment om toe te geven dat alles voor niets was geweest.

‘Dus jullie zijn op zoek naar een Mini?’ Een gebruinde kerel met een Amerikaans accent kwam uit een schuur aan de overkant tevoorschijn. Blijkbaar wordt er veel geluld in Arica. ‘Een buurman heeft er een in zijn garage. Hij is niet in topconditie, vrees ik. Kom maar mee.’

De man – een Chileens-Canadese petrolhead die Pier heette, bleek later – sprong op een motor en scheurde voor ons uit de weg op. We volgden zijn spoor op een bergweg en kwamen met piepende banden tot stilstand voor een boerderij met uitzicht op Arica. En daar stond ie, onder een stoffig afdak: een originele Mini, onmiskenbaar van glasvezel, onmiskenbaar in een staat van gebrekkig onderhoud. Eigenlijk in een staat van geen enkel onderhoud en meer in zoiets als ‘onherkenbaar’. Van een interieur was nauwelijks sprake, gehuld in minstens een decennium grijs woestijnvuil en spinnenwebben. Maar het was ongetwijfeld een Arica Mini, de babyblauwe carrosserie van glasvezel was nog zo stevig en natuurlijk zo roestvrij als op de dag dat ie hier een paar kilometer verderop van de fabrieksband was gerold. Een schamel gedenkteken aan een merkwaardig hoofdstukje uit de auto-industrie.

We staren naar de compacte, bevuilde contouren van de originele Mini en er schieten ons twee gedachten te binnen. De eerste: wat was het design toch buitengewoon tijdloos. De tweede: je moet er niet aan denken dat je daarmee 2.500 kilometer door de Chileense woestijn zou moeten rijden.

New VS Old

Natuurlijk, de nieuwe Mini mist de elegante eenvoud van z’n voorvader. Daar staat tegenover dat deze auto, die is ontworpen met het oog op modern stad- en wegverkeer en niet zozeer voor de woestenij van het noorden van Chili, ons door het meest onherbergzame landschap ter wereld heeft gebracht. Hij had geen moeite met onverharde wegen, gravel, noch met zandsporen. Oké, met een Defender of Hilux zouden de lastigste parkoersen minder schokkerig zijn verlopen, maar geen van beide zou zo goed zijn geweest in het ontwijken van trucks op de snelweg.

In de afgelopen jaren heeft BMW met vuur gespeeld en het risico gelopen het originele concept van de Mini te verkwanselen met de Countryman, Paceman, Roadster en de Coupé – die niets aan het merk toevoegden. Maar deze vijfdeurs is eindelijk een echte, waardige aanvulling aan de stal van het merk. Hij rijdt net zo goed als de driedeurs, het interieur biedt ruimte en – bovenal – breekt ie niet doormidden bij een stevige aanrijding. De Mini is geweldig.

Dat geldt ook voor Chili. Wat een land: verbluffend landschap, vriendelijke bevolking, in alle opzichten volledig verlaten. Het land biedt de mogelijkheid van reizen in z’n puurste vorm: de vrijheid om naar de uiterste grenzen van de bewoonde wereld te reizen en, mocht je dat willen, die grenzen te overschrijden. Als je dat doet, onthoud dan dit: neem voldoende water mee, tank bij elke benzinepomp en ga in de buurt van lama’s tegen de wind in staan.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)

Meer van TopGear