Hé ho, hé ho, je krijgt het niet cadeau, en we scheppen zus, en we scheppen zo. Ja, hoor eens, dichten is niet onze sterkste kant, en de dwergen van Disney dateren van vele decennia voor de Tuareg Rallye, maar het liedje zeurt de hele tijd door ons hoofd en komt uiteindelijk naar buiten als een toonloos gefluit tussen twee amechtige ademstoten door.

Zand happen

We graven en graven en graven en graven. Dit is niet echt leuk. We dragen uit drie lagen bestaande Nomex-overalls, de Hans-constructie schuurt groeven in onze hals en we voelen hoe zweet een laagje begint te vormen tussen hoofd en helmvoering. We zitten op onze knieën in de woestijn en proberen wanhopig het zand weg te scheppen rond het achterwiel van een Suzuki Jimny – nog zoiets kleins, dwergachtigs en vlijtigs. Maar in ieder geval hangen we niet ondersteboven in de veiligheidsgordels. Tien seconden voordat de wielen zich ingroeven, zat er een salto vanaf de top van een zandduin aan te komen. En tjonge, als we niet vast waren komen te zitten, hadden we een onlosmakelijk onderdeel van dit evenement gemist. De eindeloze Sahara in zonder dat dit je één keer overkomt? Dan probeer je het duidelijk ook niet hard genoeg.

De Tuareg Rallye

De Tuareg Rallye is zoiets als de Dakar-rally voor mensen die geen Peugeot-budget hebben en geen Stéphane Peterhansel heten. Het is een onschuldige wedstrijd voor amateurs: zeven dagen door Marokko jakkeren over wegen die zijn gekozen vanwege de uitdagingen waar ze je voor stellen, waarbij de nadruk meer ligt op rijtechniek en navigatie dan op geld en snelheid.
De rally werd negentien jaar geleden in het leven geroepen door ene Rainer Autenrieth. Tot twee jaar geleden was hij brandstofcel­ingenieur bij Mercedes, en nu wijdt hij zich fulltime aan de rally. Hij leidt het hele gebeuren vanuit een overjarige VW T4-camper. Je hebt geen rallylicentie nodig om deel te nemen, de hotels vormen een ware leerschool, het kameraadschap is groot en er wordt een hoop afgegeind. Er is in de verre omtrek geen wifi te bekennen, en we kunnen je garanderen dat het alleen al een avontuur is om bij de startplaats te komen – probeer maar eens ’s nachts de 555 km lange rit vanaf Marrakesh te maken die wij hebben afgelegd.

Tweedehands Suzuki Jimny

Mogen we je nu voorstellen aan John Cockburn? Hij heeft nog altijd een echte baan – voor Peugeot met racetrucks de Dakar-rally rijden en zo.
Het leek hem dat gewone mensen best wel een keertje aan een woestijnrally mee zouden willen doen, dus begon hij een paar jaar geleden Suzuki Jimny’s op te kopen en te voorzien van een rallyuitrusting. Sommige hielden het een hele rally uit. De onze, op eBay gekocht, kostte 1.600 euro, voor de tweedehands stoelen betaalden we 210 euro, de Old Man Emu-ophanging kostte 120 euro per wiel, net zoveel als de BF Goodrich-banden. Voor de kooiconstructie legden we 800 euro neer, de aandrijflijn is standaard. Alles bij elkaar een bijzonder onzekere investering van pak ’m beet 5.300 euro. Ongeveer de helft van wat een schokdemper op de 3008 DKR van Peterhansel kost.

Overleven in de woestenij

Toen we over deze rally hoorden, trok het idee van een nietig autootje in een onmetelijke woestijn ons aan; dat is de reden waarom we ons om half twee ’s nachts in Merzouga bevinden. De geruststellende gedachte dat er een hotelkamer op ons wachtte, werd al snel tenietgedaan toen we zagen dat het een uit klei en stro opgetrokken gebouwtje betrof waarin kakkerlakken huisden en overal kale elektriciteitsdraden bungelden.
De volgende ochtend lopen we naar de zand­duinen achter het hotel, waar het grootste deel van Johns Maxtraction-team in vrachtwagens heeft overnacht. Een verstandige beslissing. Wij schijnen heel blij te moeten zijn dat we niet in de Rose des Sables verderop aan de weg zitten. Een motor hangt zachtjes te wiegen aan de takel van een vrachtwagen. Vandaag staat voor ons in het teken van leren: morgen zullen we de vierde etappe van de rally gaan rijden. ‘Je moet kamelenpoep leren waarderen.’ Dat is blijkbaar de eerste les. Het zal wel een of andere survivaltip zijn. Samen met John kijken we vanaf een hoge zandduin over de Sahara uit.
Aan de hand van tekeningen in het zand is het ons duidelijk geworden hoe belangrijk het is dat je weet uit welke richting de wind komt, en we hebben onze ogen afgeschermd, kleurveranderingen proberen te onderscheiden (een grijstint is goed) en gezien hoe moeilijk het is om diepte, hoeken of ondergrond in te schatten als je de zon niet achter je hebt, maar er juist naartoe rijdt. Of was het nou andersom? Hoe dan ook, het is extreem moeilijk om door zand te rijden. En door het zand racen is ronduit verraderlijk. Maar kamelenpoep helpt je verder. ‘Kamelen zijn niet dom’, vervolgt John. ‘Ze lopen liever niet door rul zand, dus volg hun poep.’

Met de Suzuki Jimny offroad: nu echt

Na de theorie is het tijd voor de praktijk. Op de motorkap van onze Suzuki Jimny zijn een paar scheppen bevestigd, en achterin liggen een hoogpolig kleed en een duikerszuurstofcilinder. Dat is geen grapje. De zuurstoffles zullen we nodig hebben als we echt diep vast komen te zitten met de auto, het kleed kunnen we gebruiken als we even willen gaan liggen wanneer we weer aan de oppervlakte zijn gekomen.
Nee dus, zegt John: als je het kleed omgekeerd op het zand neerlegt, werkt dat beter om een vastzittende vrachtwagen weer in beweging te krijgen dan een zandplaat. En dat een boordcompressor een wel erg dure optie is voor het oppompen van de banden, blijkt uit het feit dat een duikfles met 300 bar dat klusje in een handomdraai klaart. We proberen ze allebei uit. Met een apparaatje kun je het binnenste van het ventiel eruit halen om de bandenspanning van 1,7 naar 0,5 bar te laten dalen om beter door het zand te kunnen rijden. We leren ook de Marokkaanse bandentest: een flinke stoot tegen de zijkant van de band geven en kijken hoe het karkas heen en weer wiegt. De Jimny doorstaat de test.

Spelen in het zand

Als alles veilig is bevonden, krijgen we te horen dat we wat in de woestijn mogen gaan spelen. Deze Jimny is twaalf jaar oud, heeft ruim 130.000 kilometer op de teller en zal binnen afzienbare tijd naar het autokerkhof moeten worden gebracht.
John gaat ervan uit dat ze drie wedstrijden meegaan voordat ze de sloop wacht. Maar de auto is nu al hopeloos vaag in zo’n beetje ieder opzicht. De versnellingspook is stroperig, er is geen vermogen beschikbaar, de Old Man Emu-ophanging doet zijn naam eer aan en het geheel is zo instabiel als maar zijn kan. Maar gelukkig heeft hij een kleine draai­cirkel – dat is wel zo handig binnen de nogal beperkte afmetingen van een woestijn.
We verlaten de bebouwde kom van Merzouga en gaan op weg. En het is niet te geloven, maar onze My First Rally Car weet van wanten. Hij heeft echt zin in zanderige wegen, in rotsondergrond, in struikgewas – met een houding van: ik kan het. Bij remmen in een lichte bocht waaiert de achterkant breed uit, en je kunt dankzij de korte wielbasis en de soepele ophanging bijna zonder te sturen in het goede spoor blijven. Je kunt ermee in een ritme komen. Zo veel lol met niet meer dan 82 pk? Nu we eraan denken, het vermogen en de rijeigenschappen lijken goed met elkaar in balans, wat waarschijnlijk bijna alles zegt wat je zou moeten weten: iedere snelheid boven de 100 km/u is verontrustend. Maar de Jimny weegt slechts 950 kilo. Als je de spanning van die plompe banden dan ook nog laat zakken tot eerdergenoemde 0,5 bar, glijdt ie als een hagedis over het zand.

Met eem Suzuki Jimny offroad gaan is wennen

We hebben wel eerder rally’s gereden, dus op een oneffen ondergrond kunnen we uit de voeten, met modder en klei, maar zand… Het is niet alleen maar een kwestie van erdoorheen zien te manoeuvreren, je moet het landschap leren begrijpen, de topografie ervan, de blinde heuveltoppen, de niet te vermijden diepe, rulle duinpannen. Het is een doolhof. Op dit moment dobberen we over een zee van zand en de Jimny moet ons als een paar lullige zwembandjes behoeden voor verdrinking.
Gelukkig hebben we een bijrijder die zijn vak verstaat. Mogen we je voorstellen aan Mike de monteur, en laten we dan snel naar de start van de etappe gaan. Een indrukwekkend landschap, weidse vergezichten, bergen aan de heiige horizon, stofwolkjes in de verte van de andere deelnemers. Er wordt voor ons afgeteld en we gaan er met zinderend spinnende wielen vandoor. We zijn nog geen drie kilometer de vlakte op of Mike laat ons stoppen. Hij weet niet precies waar we zijn. Of waar we heen moeten. We keren om, maken vervolgens een kleine cirkel om ons aan de hand van het kompas te oriënteren, en proberen dan weer de goede richting te kiezen. Wedden dat Peterhansel dit soort gedoe met Jean-Paul Cottret niet heeft?

Waar is iedereen?

We zijn onze eigen Bijbelse parabel – de blinde leidt de blinde door de vallei van de rally, en ons beloofde land is de finishvlag op zo’n 200 kilometer van hier. Op dit moment lijkt dat een bijna niet te bevatten afstand. We kijken om ons heen en iedereen blijkt ervandoor, als dwarrelende zaadjes door de wind verspreid – er is geen stofwolk in de verte te bespeuren. Waar is iedereen in vredesnaam gebleven? We gingen met intervallen van steeds een minuut van start. En nu: niemand te zien. Mike herstelt zich, en om eerlijk te zijn, is de navigatie zowel eenvoudig (je hebt een routeboek en GPS-bakens die je moet zien te bereiken) als duivels moeilijk (geen kaarten, en vaak geen wegen, paden of tekenen van leven). En Marokko is rampzalig uitgestrekt en verlaten.
God mag weten hoe nu verder. We doen een poging om de reeks volgende gebeurtenissen zo goed mogelijk chronologisch samen te vatten. We rijden door een gedeelte met lage zandduinen, van het soort waar je bíjna overheen kunt kijken. Dat gaat zo een tijdje door tot we een kloof zien die tussen de bergen door voert, we een uitgestrekte vlakte op rijden, op een bergrichel terechtkomen en vervolgens weer naar beneden gaan. We willen bijna omdraaien, rijden toch door, verdwalen, komen weer op het goede spoor. We gaan over een pas, rijden enkele keren in rondjes rond, ontmoeten een paar verdwaalde fietsers, stuiten op harde klei, glooiingen, grote rotsen, kleine rotsen, zwarte rotsen, struikgewas. We rijden 100 km/u, we rijden 10 km/u. We bedenken dat plantengroei duidt op water, en dat water op zijn beurt een oneffen ondergrond betekent. En dat dat zo is, wordt ons hardhandig duidelijk gemaakt.

Vervelende zandduinen

En dan duikt er een uitgestrekt gebied met hoge zandduinen op. Het GPS-checkpoint is maar 3 kilometer verderop. We doen er 45 minuten en 8 kilometer over om het te vinden, waarvan een flink deel wordt besteed aan uitgraven. En dat is het moment dat we aan zeven dwergen denken. We dachten dat we onze zandrijles goed geleerd hadden, maar als we over een smalle richel rijden, breekt de ondergrond aan één kant los. De Jimny trekt naar rechts, veel meer dan je bij een auto met een hoog zwaartepunt leuk vindt, dus gooien we het stuur om, geven gas en proberen de ons achtervolgende zandlawine voor te blijven. Dat lukt. Onderin de duinpan blijkt het zand echter wel héél rul. We zakken weg. We zitten vast. We kijken, wijzen, graven, lopen heen en weer, kijken nog een keer, en uiteindelijk lukt het ons om met een flinke dot gas in achterwaartse richting los te komen.

Over de finishlijn

Een tijdje later gaan we over de finishlijn. Dat gebeurt eerder dan we hadden gedacht, en we zijn meer teleurgesteld dan opgelucht. We hadden nog wel uren willen doorgaan, want het was geweldig om in ons bescheiden rallyautootje aan de Tuareg Rallye mee te doen.
We hebben geen idee hoe we het hebben gedaan (en we weten het nu nog steeds niet), maar we schijnen de tweede Jimny te zijn die is binnengekomen. Onze klassering kan ons geen moer schelen; wat telt, is dat we terug zijn bij ons onderkomen en een koel biertje naar binnen klokken, nog steeds gehuld in onze stoffige overalls en met onze schoenen vol zand. We kletsen met elkaar en hebben stof genoeg voor urenlange sterke verhalen over brandend zand en een verloren land, en een leven vol gevaar…

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)