Als jonge, aspirant TG-redacteuren vielen we elke avond in slaap met onze hoofden vol vuurrode Ferrari’s en bizarre Lamborghini’s. Op straat verdraaiden we onze nekken voor GTI’tjes en stonden we nog net niet te juichen als iemand in een Porsche op het gas trapte. Springend op de stoep voelden we de adrenaline stromen. We konden geen genoeg krijgen van de snelle, indrukwekkende, tot de verbeelding sprekende fantasiemachines die wij, zo bezwoeren we, op een dag ook zouden besturen.

Tot het gedenkwaardige moment dat er, op een mooie lentedag, plots een keurige heer in een Rolls-Royce passeerde. Als een bronskleurig luchtkasteel bewoog de auto zich door de straat, zachtjes deinend, stiller dan een vogel in zweefvlucht. De spirit of ecstasy prijkte trots op de meterslange motorkap, schitterend in de zon. Als een toonbeeld van volmaakte gelukzaligheid gleed de glimmende koets ons voorbij, waarna de heer met zijn pink het knipperlichtje aantikte en de auto om de hoek verdween. Je kon een speld horen vallen; er werd niet gesprongen of geschreeuwd. Wij, blagen van zeven, stonden met open monden van bewondering.

Apart eigenlijk, dat een merk dat zo haaks staat op alles wat je als jonge autofanaat interessant vindt, zo’n indruk kan achterlaten. De aanblik van deze Rolls-Royce, de waardige carrosserie, de buitengewone ambiance die er in een straal van een kilometer omheen hing; we werden er regelrecht door bevangen. Al wisten we niet precies wat we ermee aan moesten. Dit was niet cool, heftig of gaaf. Dit was iets heel anders.

Nu, vele jaren later, dromen we nog steeds van snelle auto’s, maar hebben we aan deze ervaring wel een soft spot voor Rolls-Royce overgehouden. We kunnen ons zo voorstellen dat er meer liefhebbers zijn die het merk een speciale plek hebben gegeven, ongeacht hun primaire automobiele voorkeuren. Immers: een statiger, weelderiger auto dan een Rolls is er niet, is er eigenlijk nooit geweest en zal er waarschijnlijk ook nooit zijn. De modellen zijn stuk voor stuk bijzonder, ademen kwistige luxe, ultieme verwennerij, en koppelen dit aan een niet te evenaren aandacht voor detail. Ze opereren in feite in hun eigen, unieke wereldje van opperst comfort en kwaliteit.

Dat realiseerden zich ook de heren en dames van BMW, die in de jaren negentig de Rolls-Royce Motor Cars-divisie aan hun concern toevoegden en de merkwaarden onveranderd hoog in het vaandel hielden. Zo verscheen in 2003 de Phantom, een uit de kluiten gewassen vierdeurs limousine die werd ontwikkeld in Duitsland, maar vorm kreeg in een nieuwe fabriek in Goodwood. Iets meer dan tien jaar later vieren we deze mijlpaal met een van z’n nazaten.


Van de vier carrosserievarianten die de Phantom tegenwoordig rijk is, lijkt de in 2008 geïntroduceerde Coupé ons in eerste instantie de minst aantrekkelijke. Uit puur praktische overwegingen (chauffeur, champagnekoeler) zou je als extreem welgesteld persoon eerder gaan voor een vierdeurs Phantom, al dan niet met verlengde wielbasis. Wil je een beetje gek doen met je geld, maar wel op een zo chique mogelijke manier, dan trakteer je jezelf op zo’n schitterende, dakloze Drophead. Dat is wat wij zouden doen, als we in de bevoorrechte positie verkeerden om die keuze te kunnen maken. De rest van de wereld denkt er niet per se zo over, getuige de populariteit van weldadige GT’s als de Bentley Continental. Sterker, Rolls-Royce heeft zelf net de nieuwe Wraith geïntroduceerd als antwoord op die auto. Een gesloten tweedeurs Phantom heeft dus zeker bestaansrecht, al was het maar als een waardige overtreffende trap van het thema luxecoupé.

Overigens vergaan de praatjes over ‘wij zouden de Coupé niet kiezen’ ons meteen zodra we deze magnifieke, azuurblauwe Series II gepresenteerd krijgen. Zoals elke Phantom is ie imposant en enorm, wat niet simpelweg inhoudt dat ie lang en breed is. Alles aan deze Rolls – de wielen en banden, de deurgrepen, de hoogte van de motorkap en carrosserie – is buitenproportioneel, en wekt de indruk dat alle andere auto’s in de schaal 1 op 1,5 zijn uitgevoerd. Vroeger was dit een vanzelfsprekendheid voor een saloon op stand, maar inmiddels zijn de verhoudingen van auto’s in de verschillende prijsklassen redelijk gelijk getrokken. Die memo heeft Rolls-Royce duidelijk niet gekregen, evenmin als die waarin vermeld stond dat portieren anno 2013 in de regel naar voren openen. Die van de Phantom Coupé scharnieren de andere kant op, waardoor je, de eerste paar keer dat je de auto van achter benadert, jezelf even voor je kop zult slaan bij het instappen.

'Het voelt aan als een voorrecht om hier te mogen zijn, in deze afgebakende oase van rust. Dit is een plek waar boeken geschreven zouden kunnen worden'

Zo’n beetje alles aan de Phantom Coupé is handgemaakt, of op z’n minst uitvoerig met de hand afgewerkt. Daarbij is niet zelden voor nodeloos ingewikkelde oplossingen gekozen. Zo werd het derde remlicht in de carrosserie geboetseerd, vlak onder de achterruit, terwijl het toch net zo goed in de hoedenplank verwerkt had kunnen worden. De huidige methode is veel meer werk, maar je haalt er nauwelijks esthetisch voordeel uit. Van andere zaken stralen de inspanningen van de overijverige fabrikant gelukkig een stuk duidelijker af. Zo bestaat de lak uit vijf lagen, die elk langdurig werden gepolijst door een paar maniakaal precieze Britten, voor een dieper dan diepe glans en kleur. De logo’s in de velgen bevatten gewichtjes, waardoor ze tijdens het rijden rechtop blijven staan. Het beroemde motorkapornament verdwijnt elektrisch in de grille om diefstal te voorkomen.

Je valt van verbazing in nog meer verbazing wanneer je het interieur betreedt. Eenmaal weggezakt in de relaxfauteuil die Rolls-Royce een stoel noemt, hoef je niet te denken dat je nog enige moeite hoeft te doen om de suicide-kluisdeur te sluiten. Een druk op een knop volstaat om het massieve geval in beweging te brengen en voorzichtig in het slot te laten vallen, waarna het zachtjes wordt dichtgetrokken. We weten zeker dat die gimmick nooit gaat vervelen.


Ook hier kun je de perfectie bijna proeven. Dit exemplaar is aangekleed met wit leer, en dan bedoelen we niet een soort crèmekleur: nee, spierwit. Passagiers met spijkerbroek weigeren, dus. We vinden de onberispelijke lappen runderhuid werkelijk overal terug, waaronder in geperforeerde vorm tegen de hemel, waar er met een druk op de knop talloze kleine, in intensiteit te variëren lichtjes in verschijnen. Ja, deze Phantom heeft een instelbare sterrenhemel. Allemachtig.

Naast leer overheersen foutloos gepolijst metaal en wit gelakt hout. Alles steekt verbluffend mooi in elkaar. De delicate stengels aan het stuur voor het knipperlicht en de automaat, het uitklapbare, gedempte paneeltje in de armsteun waarop je de navigatie kunt bedienen, het chromen joystickje waarmee je je stoel kunt verstellen; je voelt dat aan ieder minuscuul detail obsessief is gewerkt tot het precies goed was. Er zijn houten handgrepen, in leer verwerkte speakers, spotjes en sierspiegels, allemaal op uiterst smaakvolle wijze toegepast. Het voelt aan als een voorrecht om hier te mogen zijn, in deze afgebakende oase van rust. Dit is een plek waar boeken geschreven zouden kunnen worden. Zitten in de Phantom Coupé is als liggen in een zijden bed vol donskussens: je vergeet de wereld, je glimlacht, alles is goed.

Ook in beweging geeft de Rolls je niets dan rust en tijd. De ruim bemeten motor – krachtiger en verfijnder in de Series II – is fluisterstil: je hoort ‘m letterlijk niet. Tenzij je aandringt, maar dat doe je niet, want je hebt geen haast. De Phantom Coupé is in alles een afstammeling van de oude school, geworteld in een tijd waar het woord ‘stress’ nog moest worden uitgevonden. Het enorme, flinterdunne en sterk bekrachtigde stuur zweeft tussen je duim en wijsvinger terwijl de auto over de weg rolt als een majestueus jacht over de golven. Je stelt de airco wat bij – er zijn enkel elegante schuifjes voor warm of koud, geen ordinaire temperatuurdisplays – en vraagt je af hoe je ooit nog met een mindere auto genoegen zult kunnen nemen. Dan wint de nieuwsgierigheid het van je goede fatsoen. De weg is vrij, de kust is veilig. Je rechtervoet verdwijnt in het hoogpolige tapijt.

Als het moet, dan moet het: twaalf cilinders en 48 kleppen beginnen sereen te dansen. De power reserve-meter – in deze auto veel passender dan een toerenteller – komt vlot in beweging. De achttraps automaat schiet de pk’s niet richting het wegdek; hij drapeert ze eroverheen. De 2.600 kilo zware koets heft z’n neus richting hemel en slokt de weg onmerkbaar op. Bandengeluid? Windgeruis? De Phantom houdt ze voor zich, al ga je nog zo hard.

Dan verschijnt er een bocht. Rolls-Royce zegt dat de Phantom Coupé een meer dynamische insteek kent dan de vierdeurs, en dat zal best zo zijn, maar dit blijft een bezigheid die je niet voor je lol onderneemt. De koets helt hevig, de banden kermen zachtjes hun klaagzang, en je rust in het interieur wordt ruw verstoord door losse voorwerpen die van hot naar her rollen.

We moesten het proberen, maar nee, dit doe je niet met deze auto. Dit botst met zijn functie, strookt niet met de reden van zijn bestaan. Toen we zeven jaar waren, wisten we al dat dit niet is wat een Rolls-Royce oproept. In deze auto kun je alleen maar stil zitten, stil zijn, het geluk opsnuiven en vol ongeloof genieten van de verlichtende, zalvende werking die autorijden kan hebben.


Rolls-Royce Phantom Coupé Series II



Motor: 6.749 cc, V12

Vermogen: 460 pk

Koppel: 720 Nm

Prestaties: 0-100 km/u in 5,8 s, top 250 km/u

Verbruik: 15,7 l/100 km

CO2-uitstoot: 377 g/km

Gewicht: 2.665 kg

Prijs NL: vanaf € 587.270

Reacties