We hebben een paraplu nodig. Er is gelukkig keus te over in de Ferrari Store tegenover de hoofdingang van de beroemde fabriek in Maranello. Sommigen hebben aluminium versnellingspoken als handvat, andere hebben koolstofvezel stelen, weer andere hebben fotografische afbeeldingen op de binnenkant. Aan geen van de paraplu’s hangt een prijskaartje. Ik wil gewoon een simpele, helderrode paraplu die de aangekondigde regen kan tegenhouden en vind er uiteindelijk eentje naast de Ferrari-toiletspulletjes en Ferrari-parfummetjes. Hij kost 80 euro, wat ik op zich nogal schokkend vind, al wordt die schok enigszins getemperd doordat de paraplu wordt geleverd in een speciaal gevormde en van een logo voorziene tas.
Is dit wat Ferrari is geworden? Een chique boetiek, een wereldwijd lifestyle-merk, een themapark, het ooit zo trotse logo een excuus om 40 procent meer te vragen dan wat de spullen eigenlijk waard zijn? Wellicht is het zakelijk een goed idee, maar is het pimpen van het steigerende paard op de lange termijn wel een goede strategie? Dat moet The Economist maar beslissen, daar houdt TopGear zich niet mee bezig.
Wij, wij zijn op reis – vooral fysiek, met af en toe een filosofische en metaforische uitstap.
De geografische bestemming van deze meeslepende trip naar de ziel van het huidige Ferrari is de Finali Mondiali, Ferrari’s festival dat aan het eind van het seizoen plaatsvindt, en dat dit jaar in Mugello wordt gehouden.
Ons transportmiddel is een witte Ferrari FF. De vierwielaangedreven stationcar. Hij heeft stop-start, een in delen neerklapbare achterbank en genoeg laadruimte voor alle paraplu’s uit de winkel. Het is de minst Ferrari-achtige Ferrari van deze tijd, wellicht, maar hij is ook tamelijk geniaal, een her-uitvinding van het grand-tourerconcept. Daarbij geeft ie ons de gelegenheid de term ‘shooting brake’ weer in het café te gebruiken, en alleen daarom al houden we van ‘m.
Met de borrelende V12 en de bak met dubbele koppeling in de automatische stand, draaien we de Via Alfredo Dino Ferrari in, en daar worden we meteen geconfronteerd met de ondersteunende diensten van Ferrari: een museum, themabars en -kappers en, een stukje verderop, het heilige circuit van Fiorano. We stoppen bij Pit Lane, een winkel die tevens dienst doet als testdrive-centrum. Het is de antithese van de Ferrari Store. De luidruchtige, enthousiaste werknemers zwermen meteen om de FF heen, wild gesticulerend, en nodigen ons uit om binnen een espresso te komen drinken en ons – waarbij hemelse blikken over en weer gaan – een handgeschreven briefje van Enzo Ferrari zelve te laten zijn. Dit is pas een echte Ferrari-ervaring.
Met een opgetogen gemoed doen we de motorkap dicht, negeren het navigatiesysteem en draaien de lange neus het stadje uit, in de richting van de heuvels. Mugello is niet dichtbij, een kilometer of 150 verderop, en over de autostrada zouden we er in een goed uur kunnen zijn – wie een Ferrari rijdt op z’n geboortegrond, verwerft het recht om zo’n beetje te doen wat hij wil. Maar naar het oosten liggen de Futa- en de Raticosa-passen, wegen die beroemd zijn vanwege de Mille Miglia.
De FF is groot en breed, en de wegen hier zijn klein en smal. En je ziet de bochten niet komen. En ze zijn bezaaid met herfstbladeren. Veel dorpjes duiken aan weerszijden op, en als een 6,3-liter grote V12 z’n komst aankondigt door middel van technologisch trompetgeschal, weten de dorpelingen niet alleen dat je eraan komt, maar ook in welk tempo je dat aan het doen bent. Het zou een overdrijving zijn om te stellen dat we overal waar we kwamen werden toegejuicht en gefêteerd, maar dankzij de FF kregen we wel een gratis lunch in het Passo della Futa-restaurant.
Dat oude cliché dat Ferrari een religie is, lijkt hier in de heuvels op waarheid te berusten. Ik vraag de mensen wat het toch is met Ferrari, waarop wordt geantwoord met gebalde vuisten die op de borst worden geslagen. Ferrari is gewoon een deel van hen, willen ze maar zeggen, ze kunnen het niet duidelijker uitleggen dan op die manier. De mensen hier stellen zich geen vragen over de ethiek van al die merchandise-spulletjes en vragen zich al evenmin af of de FF wel een echte Ferrari is; ze zijn gewoon trots om met het merk te worden geassocieerd.
‘De bak is sensationeel, de remmen oppermachtig, en ondanks z’n omvang voelt ie klein en messcherp aan’
Die tweede vraag kan ik overigens wel beantwoorden. Natuurlijk is de FF een echte Ferrari. Hij is een magnifieke, bombastische kameraad. Je denkt dat je te maken krijgt met een relaxte GT, en zo is het: als je de vering in de hobbelwegstand zet, verslind je de kilometers zonder een centje pijn.
Maar die 6.262 cc-motor definieert deze auto. Er is al niets als een V12 in het algemeen, en er is zeker in bijzonder niets zoals een V12 van Ferrari. Hij jankt. En blaft. En trompettert. Hij is een sonisch stuk gezelschap dat je oren laat huilen.
Het is de grootste motor die ooit in een Ferrari heeft gezeten, en hij maakt gehakt van de maten en de gewichten van de FF.
De lange neus duikt in de bochten, bijt zich erin vast, en je begint de voordelen van de vierwielaandrijving al snel te waarderen, want het haalt niks af van de scherpte van de besturing of van je lijn. De bak is sensationeel, de remmen oppermachtig, en ondanks z’n omvang voelt ie klein en messcherp aan. Tegen de tijd dat ze ons in Mugello kunnen horen (we zijn er dan nog zo’n dertig kilometer vandaan), houd ik van deze auto; ik aanbid ‘m. Ik wil er echt heel graag eentje hebben, liever zelfs dan dat ik een 458 zou willen, ik wil deze auto liever dan wat dan ook in het leven.
In Mugello worden we direct weer gekatapulteerd in de andere wereld van Ferrari. Dat komt voornamelijk omdat er niet genoeg hardcore tifosi zijn, die met vlaggen over hun schouders gedrapeerd staan te juichen – we ruiken meteen weer de geur van nieuw geld. Op een zeker moment, als ik sta te luisteren naar Ferrari-baas Luca di Montezemolo, en de enige woorden die ik ervan begrijp ‘molta passione’ blijken te zijn, volg ik zijn armgebaar en tel ik maar 57 mensen op de hoofdtribune tegenover de pits. Hoe kan dat nou? De mensen in deze buurten houden overduidelijk van Ferrari, maar ze zijn niet op dit evenement afgekomen.
Dat de Finali Mondiali dit jaar geen Formule 1-coureurs ontvangt (die zijn aan het testen voor de race van Abu Dhabi), en dat het weer niet echt meezit, zijn gedeeltelijke verklaringen. De absentie van Alonso en de zijnen betekent ook dat het evenement nu meer aanvoelt als de meest exclusieve circuitdag ter wereld. En dat is het. Welkom op het F1 Clienti- en het XX-programma, waar gasten met dikke buiken waarin veel duur voedsel is verdwenen zichzelf in auto’s proberen te wurmen die zijn gebouwd voor paardenjockeys – en dan vervolgens proberen om niet te sterven in een oranje gloed van vuur nadat ze een bocht hebben gemist. Succes! Maar het ergste dat we zien gebeuren, is dat er wat ego’s beschadigd raken nadat de dikbuiken in het gravel zijn beland.
Hoewel het er dus op lijkt dat dit een gelegenheid is die rijken en armen strikt scheidt, is dat niet zo, want alhoewel er geen massa toeschouwers is en er juist wel wat playboys rondlopen, zijn de mensen hier uiteindelijk toch vanwege een gemeenschappelijk factor: auto’s. De pitboxen zijn open, dus iedereen kan een kijkje nemen en als een van de auto’s schreeuwend tot leven komt, grinnikt iedereen op dezelfde manier. Dit is male-bonding op een hoger niveau.
De FF staat trots te zijn in de paddock, blij zich te mogen laten zien aan iedereen die de actie op het circuit wel even gelooft. We moedigen mensen aan om in ‘m te gaan zitten en aan ons te vertellen wat ze denken. Maar veel mensen behandelen de FF als een onbereikbare schat en willen niet eens in ‘m gaan zitten.
Iedereen – echt iedereen – zegt iets over de maat van de achterbak. Ik overtuig een paar pitspoezen dat ze echt de beenruimte achterin moeten proberen. Dat duurt even, ze lijken ervoor te vrezen dat we ze gaan ontvoeren. Dan verdwijnen hun lange ledematen alsnog, en opvallend makkelijk, en lachen ze om het blauwe leer.
De FF was een risico, een auto die het hele idee omtrent het merk Ferrari op z’n kop had kunnen zetten, maar hier is ie en hij is heerlijk in het gebruik, dient verschillende doelen, en hij bewijst tegelijkertijd dat de toekomst niet per se uit enorme SUV’s hoeft te bestaan. De FF kent het ritme van het steigerende paard, maar hij heeft er zadeltassen bij gekregen. Als de ontwikkeling van zo’n auto betekent dat Ferrari een miljoen paraplu’s per jaar moet verkopen, laat de regen dan maar komen. Ik ben niet langer cynisch. Ik ben zelfs blij dat ik naar de Store mag.
Reacties