Het is al weer even geleden dat we twee seizoenen achtereen deelnamen aan de Westfield Cup. Het eerste seizoen stuurden we een ervaren redacteur die met gemak in de top tien eindigde, het tweede seizoen stuurden we een racegroentje die nooit de top tien haalde en het seizoen in stijl eindigde: met een crash. Inmiddels kan hij weer vast voedsel eten, tijd om ‘m opnieuw in een Westfield te hijsen.
Het is mij niet bekend welke lollige tekstje als introductie van dit artikel wordt verzonnen door onze eindredacteur, maar ik durf te wedden dat het gaat over een totaal in de prak gereden Westfield. Dat zit namelijk zo. Ik had nog nooit geracet. Ja, als je bij TopGear werkt, kom je nog wel eens op een circuit, en ja, daar mag je dan ook heel hard, en zeker, dat mag ook nog in auto’s die meer pk’s hebben dan een gemiddelde auto. Maar je rijdt altijd alleen op de baan. Nooit deur aan deur, spiegel aan spiegel, spatbord aan spatbord. En dat is nou juist de grootste lol van racen.
Ik reed dat hele seizoen in de middenmoot en achteraf beschouwd was dat niet zo heel slecht voor een beginner. Maar tevreden, nee, dat was ik niet. De laatste wedstrijd van dat betreffende seizoen ging ik echter als een speer waardoor er voor het eerst een top tien-klassering in zat, maar uiteindelijk belandde ik in de allerlaatste race na een driedubbele koprol naast de baan. Een gebutste ellenboog hield ik er aan over, de auto was er slechter aan toe.
Na dat seizoen ging de Westfield Cup gewoon door, met aanpassingen aan de auto en reglementen. Op dat laatste kom ik zo nog terug. Het belangrijkste element van de cup bleef gehandhaafd: een betaalbare raceklasse met gelijke auto’s. Niet je budget is bepalend voor je klassering, maar het zijn je rijkunsten die bepalend zijn. Zo hoort het ook. We kregen van Westfield het verzoek om weer eens een race mee te rijden, als gastrijder, zodat we zouden kunnen ervaren hoe het is, nu, in zeg maar de Westfield Cup 2.0. Op de redactie van TopGear werd niet lang vergaderd over wie dan zou moeten meedoen, ik was gewoon het haasje.
Daar sta ik dan. Op een druilerige zondag, op het circuit van Zandvoort. Mij is net verteld dat gastrijders strafgewicht meekrijgen, conform de reglementen. Om te voorkomen dat gastrijders die (semi-)professioneel coureur zijn niet gelijk de rest van het startveld het snot voor de ogen kunnen rijden. Op een totaal wagengewicht van 570 kilo wordt 40 kilo toegevoegd in de vorm van een stalen plaat die als passagier meerijdt. Tel daar mijn eigen gewicht van 85 kilo bij op en het feit dat ik er een seizoen uit ben geweest, en je kunt op je vingers nagaan dat ik geen schijn van kans maak. Maar, de voornaamste attractie hier is natuurlijk het deelnemen zelf. Met voor mij de grote vraag: kan ik nog aanhaken bij de mannen waarmee ik vroeger duels uitvocht om een plaatsje ergens tussen plek 15 en 25?
Om kort te gaan: nee. Zelfs niet als ze mij een Westfield hadden gegeven die 40 kilo lichter dan de rest zou zijn geweest. Zo’n Westfield-racedag bestaat uit vier onderdelen: een vrije training van 20 minuten, een kwalificatierace van 20 minuten en twee races van elk twaalf ronden. Tegenwoordig voltrekken die vier onderdelen zich met nog twee andere raceklasses: zogenaamde Legends en Caterhams. Die starten apart, maar door de onderlinge snelheidsverschillen kom je ze op de baan meerdere keren tegen. Dat is even wennen. Die Caterhams zijn langzamer dan een Westfield, die Legends sneller. Soms.
Tijdens de vrije training doe ik rustig aan. Enerzijds om even goed te wennen aan de auto en anderzijds is men mijn laatste optreden nog niet vergeten, en krijg ik vooraf een paar keer het verzoek de auto toch vooral heel te houden. Voor een paar keer mag je gerust lezen: dertig keer. Mijn rondetijden zijn erbarmelijk, maar het gevoel komt beetje bij beetje terug, en dat is het doel van deze vrije training. De kwalificatie verloopt een stuk soepeler, ik rij ook een stuk sneller, snel genoeg om als een na laatste te mogen starten.
‘Bij 175 pk op de achterwielen in een vedergewicht als deze Westfield hoef je alleen maar te dénken dat je grip verliest en je tolt al om je as’
De voorbereidingen van de startopstelling zijn altijd een beetje een chaos. Helemaal als je nagenoeg achteraan start. Als er voor je ook maar iemand op een verkeerde plek staat opgesteld, werkt dat door naar achteren en sta je zelf uiteindelijk ook verkeerd. Maar hé, starten als een na laatste, wat maakt het uit. Ik mijmer over een flitsende start en stippel de tactiek uit dat ik gewoon achter iemand ga rijden die ik denk te kunnen bijhouden. Gewoon dezelfde lijnen rijden, dezelfde rempunten aanhouden. Mocht het na een rondje of wat te langzaam gaan, dan kan ik altijd nog inhalen en proberen aan te klampen bij degene die dan voor me rijdt.
Een mooie tactiek, dat is het zeker. Alleen dan moet je wel je helm dicht hebben, je handschoenen aan en je riemen vast, anders kom je de baan niet op. Laat dat bij mij nou net het geval zijn. Nou ja, ik had een handschoen nog niet aan. Zat ik te slapen, was ik te diep verzonken in de uitgedachte tactiek? Ik heb geen idee, maar de baancommissaris gebaart me streng en hevig dat ik de baan niet op mag, dus geen opwarmronde kan doen – alsof dat zou uitmaken – en dat ik na de officiële start als allerachterste vanuit de pitstraat mag vertrekken. Niet alleen pas als alle Westfields gestart zijn, maar ook alle Legends en Caterhams. Ik vind het een tikkie overdreven geneuzel van een ietwat gestreste vrijwilliger dat een loszittend klittenbandje, gemakkelijk vast te maken tijdens de opwarmronde, als gevolg van de chaos die hij zou moeten ordenen mijn eerste race compleet verprutst. Maar hij zal in zijn recht staan, in het kader van veiligheid en mijn belang dienen.
De tactiek kan in de prullenbak. Wil ik niet als laatste eindigen in deze eerste race, dan moet ik én een zwik Caterhams inhalen, én vervolgens nog minstens één Westfield. Ik houd het voor onmogelijk, en dat klopt ook volledig. Nou ja, ik word uiteindelijk niet laatste, maar dat komt omdat enkele deelnemers nog in een bandenstapel vastzitten. Dus ik ben wel de laatste die over de streep komt. Met als gevolg dat ik ook als laatste mag starten, mochten de gecrashte Westfields niet op tijd opgelapt zijn.
Je snapt, drie uur voordat de tweede race van start gaat, zit ik al ingesnoerd in de auto, met helm en handschoenen dicht gegespt, klaar om te vertrekken. Om te starten op de baan, niet in de pits. Ik blijk ook niet de laatste te zijn, enkele Westfields zijn weer opgelapt, dus ik heb nog minstens drie auto’s achter mij. Natuurlijk, ik haal mijn oude tactiek weer tevoorschijn en vervolgens gaat het regenen. Nou kun je wel vloeken, als je daarvoor in bent, maar niemand die dat hoort wanneer je een helm op hebt. Dat geldt ook voor een boertje laten trouwens.
Regen, dat herinner ik me nog van vroeger: dat is op eieren rijden in deze auto. Bij 175 pk op de achterwielen in een vedergewicht als deze Westfield hoef je alleen maar te dénken dat je grip verliest en je tolt al om je as. Daar komt bij dat de langzamere Caterhams op straatbanden rijden en niet op semi-slicks waarop de Westfields staan, en dat betekent dat die Caterhams niet per se langzamer zijn. Ze hebben veel meer grip. Vooral in bochten.
Floep! Het startlicht springt op groen en ik spin me een ongeluk in de tweede versnelling richting de eerste bocht. De Westfields achter mij zijn inmiddels voor mij – ik noteerde twee valse starts, maar dat hadden die coureurs van te voren ook aangekondigd dus zo vals vond ik het nou ook weer niet – maar ik vind toch aansluiting bij de hele kluit die tegelijk de bocht instuurt. Dat weet ik ook nog van vroeger: er vliegen altijd wat auto’s van de baan in een situatie waarbij je met dertig auto’s gelijktijdig door een en dezelfde bocht wilt, dus ik moet goed blijven op letten om er tussendoor te kunnen sturen. Dat lukt zonder moeite, maar na drie bochten zie ik het veld langzaam bij me wegrijden. Het geglibber in de regen geeft me te weinig vertrouwen om een tandje bij te schakelen –
hou de auto heel, hou de auto heel, spookt er constant door mijn hoofd. Ik rijd de race gewoon netjes uit, denk ik, en dan word ik vanzelf niet laatste omdat er vast een aantal van de baan vliegen. Een belabberde, maar in mijn situatie de best mogelijke tactiek.
Toch durf ik er na drie ronden wat meer vaart in te brengen. De regen is overgegaan in miezer, sommige baandelen lijken droog gereden te zijn: er kan best een tandje bij. Daarnaast, het is ook noodzakelijk want ik ben een aantal gespinde auto’s tegengekomen, en die zullen eenmaal weer op de baan de achtervolging gaan inzetten. Als ik nou een beetje tempo maak, kan ik misschien een paar rondes bij een van hen aanhaken.
Ook dat leek theoretisch heel juist, maar praktisch niet zo heel. Vooral omdat ik toch te veel risico neem – op een stuk met veel uitloop, dus het kon, ja het kon echt! – en de auto kwijtraak, en twee keer rondtol. Verder niks aan de hand, ik raak niemand want er is ook niemand in de buurt, en ik sta niet eens naast de baan. Wel andersom. In z’n achteruit, wachten om passerende auto’s veilig langszij te laten, in z’n vooruit, en gas weer. Hé, is dat niet een Caterham. En nog een. En nog een.
Mijn geklooi leidt ertoe dat de kop van de langzamere Caterhams, met hun extra grip op nat wegdek – ik stip het voor de zekerheid nog even aan, me inmiddels hebben bijgehaald. Wat heet: ingehaald. Ik zet de achtervolging in en ineens krijg ik een flashback. Ik kan de rijders in de huidige cup niet bijbenen, daar kom ik een seconde of drie per rondje voor tekort. Maar die Caterhams in deze situatie wel. Hop, er achteraan, schreeuw ik mezelf toe. Ik doe net alsof die Caterhams Westfields zijn en duelleer me een ongeluk. Figuurlijk dan. Op de rechte stukken, als ik een beetje grip vind, ben ik sneller, in de bochten zijn zij sneller. Dus haal ik er telkens eentje in halverwege een recht stuk. In de bocht lukt het me dan om ze voor te blijven, ik ben immers iets eerder bij de bocht, en het volgende rechte stuk gebruik ik om weer ietsje uit te lopen. Het werkt uitstekend en ik weet er een paar te verschalken.
‘In een situatie waarbij je met dertig auto’s gelijktijdig door een en dezelfde bocht wilt, vliegen er altijd wel een paar van de baan’
Met een grote grijns stap ik uit. Dat was fijn. Oude tijden herleven. Wat is het toch heerlijk om achter iemand aan te jagen, een inhaalactie voor te bereiden, erlangs te schieten, gaatjes dicht te rijden en telkens weer proberen net even iets sneller te gaan. Het kan me niet schelen dat ik waarschijnlijk wederom laatste ben geworden (een na laatste bleek dat te zijn, van de rijdende Westfields dan), ik had extreem veel schik. En bovenal, de auto is nog heel ook.
De Westfield Cup is gegroeid. Helaas niet in het aantal deelnemers, met als gevolg dat er nog twee andere klassen gelijktijdig op dezelfde baan rondrijden, wel in competitieve zin. In mijn tijd, het klinkt eeuwen geleden, maar je snapt wat ik bedoel, reden er veertig tot vijftig andere Westfields mee. Had je een keer een goede dag als middenmoter dan kon je tegen de top tien eindigen, had je een slechte dag dan zat je ergens achter in de dertig. De verschillen tussen de toprijders en de sloompies, met alle respect, waren groot – soms wel zo’n tien seconden per rondje. Nu is dat niet meer zo en dat maakt het nog veel spannender om mee te doen. Niet zoals ik, eenmalig, maar een heel seizoen. Alle rijders zijn aan elkaar gewaagd en het verschil tussen de eerste plek en de laatste is klein.
Die kleine verschillen hebben ook een nadeel. De Westfield Cup was altijd een betaalbare cup voor redelijke vlotte beginners. Nu is het nog steeds een betaalbare cup, maar krijg je het als beginner heel lastig. Je zult echt even op een aantal circuits moeten trainen om zowel de baan als de auto onder de knie te krijgen, wil je in de middenmoot kunnen meesturen. Mocht je willen gaan racen dan kan ik je maar één advies meegeven: gewoon doen.
Meer informatie over de Westfield Cup?
Natuurlijk koop je zo’n auto niet blind en ga je er in racen. De Westfield Cup Rijdersvereniging verzorgt een aantal testdagen waarop geïnteresseerden kunnen voelen en proeven wat het racen in een Westfield inhoudt.
Op 30 en 31 maart aanstaande en ook 1 april zijn er speciale cursusdagen daarvoor. Opgeven kan via
info@hanswellink.nl. De man die je dan gaat helpen heet toevallig ook Hans Wellink, en al zou je het niet meteen zeggen: die is echt snel in een Westfield. Daarnaast sleutelt hij net zo snel als ie rijdt en was hij ook nog eens zo heldhaftig om TopGear een van zijn auto’s ter beschikking te stellen.
Hij kan je zo’n dag begeleiden, vertellen wat erbij komt kijken, wat de kosten kunnen zijn van een seizoen of meer meerijden, en zo voorts. Meer informatie over de Westfield Cup Rijdersvereniging vind je op
www.westfieldcup.nl.
Reacties