De dokkranen op deze foto’s houden sinds 1951 de wacht over Prince’s Wharf in het Britse Bristol. De werven en de met kinderkopjes belegde straten van de stad wemelen van zulke relieken. De dokken zijn vergeven van enorme stukken industriële techniek: treinrails die van het water naar de horizon leiden, er staan boilers ter grootte van graansilo’s, er liggen kettingen die eruitzien alsof ze de aarde zelf bijeen zouden kunnen houden, er zijn ophaalbruggen en draaibruggen, her en der zie je motoren, wielen, lieren, gereedschappen. En roest. Als al deze dingen niet zo roestig waren, zou je hier zo opnieuw een Industriële Revolutie kunnen ontketenen. Hoeveel ijzer en staal is er wel niet in deze plek gaan zitten? Het is een stad op zich, bestaand uit stalen balken van soms tien meter lang en klinknagels zo groot als je hoofd. Het is ook een buurt die een transitie heeft doorgemaakt: hoewel het verleden niet is vergeten en volop zichtbaar is, heeft de gentrifi­catie uiteraard ook al toegeslagen: loodsen zijn omgebouwd tot appartementen en galerieën, kunstenaars nemen her en der hun intrek. Maar sta je op een van die kades, dan kun je de dikke, vette kolendamp nog bijna ruiken. Dan hoor je stoom nog bijna sissen, dan is het gekloink van ijzer op ijzer, van hamers op staal nog helemaal niet zo ver weg. Bristol heeft meer voortgebracht dan de beroemde ingenieur Isambard Kingdom Brunel. Deze kranen in de dokken zijn gebouwd door Stothert & Pitt. Zij waren de pioniers die bedachten dat een mechanisch apparaat goederen veel sneller van een schip zou kunnen laden dan tientallen stuwadoors, en kwamen in 1851 met een handkraan aanzetten op de Wereldtentoonstelling. Niet slecht voor een firma uit Bath die tot op dat moment was gespecialiseerd in huishoudelijke ijzerwaren. Een paar decennia later stonden op iedere kade ter wereld kranen van Stothert & Pitt. Het was technologie op het scherp van de snede, constant in ontwikkeling om het werk sneller en beter te kunnen doen (de 67 jaar oude kranen die je op de foto’s ziet, zijn elektrisch, hun voorgangers werkten op diesel of stoom). Als je er zo over nadenkt, waren de ontwikkelingen destijds niet heel anders dan de ontwikkelingen die we nu meemaken. We vergeten weleens dat de Industriële Revolutie precies dat was: een revolutie. En we lijken al helemaal te zijn vergeten dat hij nooit echt is geëindigd, maar alleen van vorm is veranderd.

‘Nu klinkt hij als Darth Vader aan het lachgas – een hoop gezuig en gezucht en gehijg’

De kleinere revolutie van Ariel

De nieuwe Ariel Atom 4 is een revolutie. Weliswaar op een aanzienlijk bescheidener schaal, maar voor een kleine merkje uit het Engelse Somerset is de 4 toch wel degelijk een revolutie. Kun je het verschil zien met de vorige Atom? Geen zorgen als je het niet meteen ziet – wij zien het verschil tussen kranen van anderhalve eeuw oud en kranen van 50 jaar oud ook amper. Maar kijk nu nog eens. Zet die grijze materie in je bovenkamer aan het werk. Ariel is een klein bedrijf; ze bouwen zo’n 500 auto’s per jaar en hebben niet de middelen om tientallen of zelfs honderden of duizenden technici naar een probleem te laten kijken. Maar wat ze wel hebben is tijd, gekoppeld aan een heldere visie op de toekomst. En een handvol heel slimme mensen.
We hebben naar hen horen verwijzen als de ‘afdeling hersens’, maar gedurende de afgelopen vier jaar hebben de ingenieurs van Ariel de Atom volledig uit elkaar geschroefd, iedere moer en bout geanalyseerd, het hele ding door CAD (Computer-Aided Design) gehaald en ’m toen weer in elkaar gezet, maar dan beter dan ooit. Dikkere stalen pijpen (jazeker: staal, geen aluminium of titanium – er zit nog leven in het oude spul) zorgen voor een stijver onderstel, en de rolbeugel werd geïntegreerd in de carrosserie, waardoor de turbulentie verminderde en de aerodynamica verbeterde. De luchtinlaat is kleiner dan voorheen. Uiteindelijk waren er maar vier onderdelen die de wedergeboorte overleefden: het stuur, het bovenste deel van de stuurkolom, de benzinedop en een deel van de pedaalbox.

Een meer volwassener geheel

Terwijl we ’s avonds door Bristol rijden worden we aangenaam verrast door de aandacht voor detail die in de Atom is gaan zitten. De koplampen zijn nu automatisch – er zit een lichtsensor op de transmissietunnel. Led-verlichting betekent dat ze een zee van licht geven. Je hoeft niet zoals vroeger allerhande capriolen uit te halen met sleutels en alarm als je ’m een minuut alleen laat. Hij heeft nu een sensor die ’m beveiligt als je een paar meter bij ’m vandaan bent en weer startklaar maakt als je terugkomt. Een keyless Atom: hoe verstandig. Het dashboardpaneel is dus ook nieuw en werkt logisch. De knoppen – voor zover die er zijn – zijn prachtig georganiseerd en goed van kwaliteit. De informatie die je nodig hebt wordt helder, goed afleesbaar en binnen een fractie van een seconde aan je gepresenteerd. De twee stoelen komen niet langer per se uit dezelfde mal, waardoor twee mensen die niet exact hetzelfde figuur hebben toch comfortabel kunnen zitten. Het is gewoon goed doordacht geheel. Er is zelfs een tweede opbergruimte in de neus, ook al is deze uiteraard niet veel groter dan een schoenendoos.

Nieuwe motor, nieuwe problemen

Wat gaf Ariel het idee dat een revolutie op z’n plaats zou zijn? Niet zozeer dat het landbouwtijdperk op zijn einde liep, maar wel dat er een turbomotor in het spel kwam. De relatie van Ariel met Honda dateert van 2003, en nu heeft het merk zich toegang weten te verschaffen tot Honda’s heilige der heiligen: de illuster genaamde K20C1. Dat is de motor die ook de nieuwste Civic Type R met verve aandrijft. In de Atom wordt hij belast met het verplaatsen van minder dan de helft van het gewicht.
Maar een turbo heeft ook nadelen. Tragere respons. Gedempt geluid. De Atom weet die valkuilen niet helemaal te omzeilen. Het gat is er met name bij lage toeren, en hoewel het verwaarloosbaar is boven de 4.000 tpm heeft de nieuwe Honda-motor nooit de rauwe urgentie of de directe, harde trap vooruit die de oude motor met supercharger had. Evenmin produceert hij dezelfde cirkelzaagachtige huil die van de Atom 3 een soort manische, gemotoriseerde muskiet maakte. Nu klinkt hij als Darth Vader aan het lachgas – een hoop gezuig en gezucht en gehijg. Het is heus oké en je kunt er muziek mee maken, ’m opfokken en laten afblazen. Niks mis mee, maar het is niet buitenaards. Een knop om het vermogen aan te passen helpt je componeren: je kunt de Atom voorzien van 223, 294 of 324 pk. Als je ’m rustig rijdt op de laagste stand is de turbo is een nauwelijks hoorbaar fluitje. Maar zet ’m op drie en hij is ballistisch, drastisch, oncomfortabel snel. Maar dat geldt voor alle lichtgewicht auto’s, en er komt een punt waarop de acceleratie simpelweg te veel van het goede wordt. De Ariel Atom 4 is dat punt al lang en breed gepasseerd.

Rijden met de Ariel Atom 4

Hij heeft een vermogen/gewichtsratio van 545 pk per ton en gaat van 0 naar 160 km/u in 6,5 seconden. Wat nog wel de meeste indruk op ons maakt, is hoe dociel en handelbaar hij is bij weinig toeren, hoe makkelijk hij zich door het stadsverkeer van Bristol laat laveren. Geen gestotter bij weinig gas, geen ben­zinelucht, geen moeilijk gedoe met de koppeling. Hij lijkt technisch zo goed te zijn als een VW Golf, maar is op dat niveau gekomen zonder de hulp van duizenden Duitse techneuten.
En dan hebben we het nog niet over z’n weggedrag gehad. De geometrie is veranderd, de bevestigingspunten van de ophanging zijn herzien, en je kunt bijna niet geloven wat een kolossaal verschil dat maakt ten opzichte van de vorige Atom. Dat was een machine die je haar recht overeind zette, hij stond garant voor de ultieme wilde rit. Je gaf gas in z’n drie en dan was het bidden geblazen. Nu niet meer. Nu schakel je van z’n drie naar z’n vier. En dan naar z’n vijf (als je rijbewijs je niets kan schelen, tenminste). Hij is kalm en zelfbewust, waardoor jij ook kalmer en zelfbewuster achter het stuur zit (de stoelen zijn ook echt goed, je zit er dieper in, en de nieuwe windschermen zijn uiterst effectief in het terugdringen van turbulentie). Je hebt meer vertrouwen. Hij is vloeiend waar z’n voorganger hobbelig en schokkerig was. Heeft hij daardoor ook op bepaalde terreinen ingeboet? Misschien. We beweren wel vaker dat sportauto’s steeds maar sneller en capabeler worden, maar niet noodzakelijkerwijs leuker, en dat zou je ook over deze Atom kunnen zeggen. Maar hoe langer en hoe meer we met ’m rijden, hoe meer we ons realiseren dat je nog altijd dezelfde glorieuze feedback van de besturing en het onderstel krijgt als voorheen. Enkel het storende achtergrondgeruis is weg.

De meest complete Ariel

‘Ze hebben de Atom volledig uit elkaar geschroefd, door CAD gehaald en ’m weer in elkaar gezet – beter dan ooit’

De Atom laat zich niet kennen; niet op een b-weg, niet op de gladde kinderkopjes van de werven in Bristol. Hij voelt compleet aan. De productie start begin 2019, en voor die tijd zal Ariel nog sleutelen aan de transmissie, die in onze testauto wat onnauwkeurig schakelt. Wat zou je verder nog willen? Een dak? Deuren? Dan heb je het punt van deze auto niet helemaal begrepen. Britse lichtgewichten worden vaak bekritiseerd om hun ouderwetse uiterlijk of om hun gebrek aan geavanceerde technologie. Nou, dit is een heel ander kopje thee: deze auto is vooruitstrevend en ontwikkeld genoeg om te veranderen hoe we naar alle lichtgewichten kijken. Hij is hetzelfde als voorheen, maar fris en modern. Hij is de grootste sprong voorwaarts in de twintigjarige geschiedenis van Ariel. Dus ja, dit is een revolutie.

Specificaties Ariel Atom 4 (2018)


Motor
1.996 cc
viercilinder turbo
320 pk @ 6.500 tpm
420 Nm @ 3.000 tpm

Aandrijving
achterwielen
6v handbak

Prestaties
0-100 km/u in 2,8 s
top 261 km/u

Verbruik (gemiddeld)
n.b. l/100 km
n.b. g/km CO2

Afmetingen
3.520 x 1.600 x 1.615 mm (l x b x h)
2.390 mm (wielbasis)
595 kg
40 l (benzine)
n.b. (bagage)

Prijzen
n.b. (NL)
n.b. (B)

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)