Jawel, BMW doet goede zaken met Mini. Het erfgoed wordt met zorg omkleed. Oude namen worden uit de kast gehaald en retro is buitengewoon modern.
 
Zo’n naam is Cooper. John Cooper om precies te zijn. De coureur die snel ontdekte dat het racedoosje over kartachtige rij-eigenschappen beschikte. Dat kwam omdat bedenker Alec Issigonis op alles bezuinigde en meest van al op ruimte. Ruimte voor vering bijvoorbeeld. Dus zaten er rubberblokken in de oorspronkelijke Mini die borgstonden voor bikkelharde vering. John Cooper vond dat je dus twee keer zo hard kon met een Mini. En Austin, Morris en British Leyland bedachten vervolgens dat er met de naam Cooper goede sier kon worden gemaakt. Een Mini werd een ‘Koepertje’.
 
In 2000 ging BMW met de nalatenschap van Mini aan de haal. En ze deden alles goed: ze lieten de typische Mini-merkwaarden in eer en maakten er een uitstekend sturend bakkie van. Zou je verwachten dat de Duitsers alles beter wisten en een kleine BMW ontwierpen, de nieuwe Mini is een auto die voortborduurt op de oude. Dus zit er een idiote teller in het midden. Idioot, want met een omvang van een verkeersbord. Zelfs zitten er twee ventilatieroosters naast die teller die doen denken aan de oliedruk- en watertemperatuurmeter die in de 1.000 cc-modellen jarenlang die centrale meter omringden. En er zijn tuimelschakelaars die er in 1959 ook al waren.
   
BMW haalde dus ook weer de naam Cooper uit de archiefkasten van de Britse fabriek in Oxford en gebruikt die om de Mini iets meer allure mee te geven. Het instapmodel wordt simpelweg ‘One’ genoemd. Dan moet je genoegen nemen met een 1,4-liter motor. Een Cooper heeft altijd een 1,6 liter aan boord en als die dan ook nog een turbo heeft, dan komt daar nog een – wederom historisch – ‘S’ achter. En dus is het logisch dat ook de diesel als Cooper door het leven gaat. Die heeft immers ook 1,6-liter inhoud. John moest eens weten…
 
Nou, hij zou zich waarschijnlijk verbazen. Deze nieuwe turbodiesel levert weliswaar veel minder vermogen dan de benzineversie met turbo (110 tegenover 175 pk), maar het koppel van 240 Nm (260 bij overboost) is identiek en komt vrijwel even snel op toeren. En dat betekent dat je ook met deze Cooper D kunt doen waar de Mini voor bedacht is: hard de hoek om. Geen wonder dat de eerste reserves tegen een diesel in de Mini snel zijn weggenomen. Je zou misschien verwachten dat kopers een Mini nemen om zichzelf een plezier te doen, maar bijna de helft van alle Mini’s wordt zakelijk aangeschaft. En bazen maken nu eenmaal andere afwegingen dan werknemers.
 
Daarbij scheelt het aanzienlijk als je baas niet echt op de kleintjes let, want je bent voor de Mini Cooper D minimaal 25.470 euro kwijt. En dan moet je nog voorzichtig zijn met hebbedingetjes aankruizen. BMW heeft namelijk ook bij Mini een vernuftige prijzenstrategie ingevoerd. Met brochures die net zo dik zijn als de telefoongids kunnen allerhande opties – veelal in ingewikkelde pakketten verstopt – worden bijbesteld, zodat dat bedrag best kan worden verdubbeld. Dan kan BMW wel apetrots roepen dat dit de zuinigste Mini is aller tijden, maar je zult van goeden huize moeten komen om je baas te overtuigen.
 
En dan is nu het wachten op een John Cooper-variant van de Mini D. Achterbank eruit, spoiler op het dak en goochelen met chips zodat er 200 pk uit komt: Mini Cooper D ‘Works’.

Reacties

Meer van TopGear