Dit verhaal is geknipt voor Hollywood. Het is 1963, de tijd van de Mad Men en de opkomst van The Beatles en James Bond. In Detroit is automobielgigant Ford hard toe aan een nieuw imago. De Mustang zal binnenkort het licht zien, maar het is vooral de autosport die snel voor wereldwijde roem lijkt te kunnen zorgen. De briljante vice-president van het bedrijf, Lee Iacocca, weet zijn baas Henry Ford II – ‘Hank the Deuce’ – voor zijn Total Performance-programma te winnen en ze bedenken een plan: Ford gaat Ferrari kopen. De Italianen hebben de stijl en de juiste auto’s. Maar vooral zijn ze zó competitief dat ze al vier keer hebben gezegevierd in de belangrijke endurance-race ter wereld. De 24 Uur van Le Mans. Don Frey, de majordomus van Ford, staat aan het hoofd van een delegatie die de stemming in Maranello moet peilen en Il Commendatore het hof moet maken. Frey is een ingenieur, iets waar Enzo Ferrari veel respect voor heeft, al zal hij de boekhouders van Ford uiteindelijk de deur wijzen. Eerst neemt hij Frey nog mee op een ritje door de bergen, wat hem een bekeuring voor te hard rijden oplevert. Typische verleiding in Enzo-stijl. Ferrari heeft de regie stevig in handen, maar zijn bedrijf heeft ook dringend behoefte aan investeringen. Op 20 mei 1963, na een week onderhandelen en heel veel opgewonden gedoe, vraagt Enzo uiteindelijk: ‘Dottore Ingegnere, als ik auto’s wil laten deelnemen op Indianapolis en u wilt niet dat ik auto’s laat deelnemen op Indianapolis, gaan we dan wel of gaan we dan niet?’

De gekrenkte trots van Ferrari

Het is een beladen vraag die raakt aan de immer broze trots van 65-jarige Enzo Ferrari. ‘Dan gebeurt het niet’, antwoordt Frey. Ferrari reageert geërgerd, boos en furieus. De deal is van de baan, maar toch gaan ze nog met z’n allen uit eten. Wanneer Frey terugkeert naar Detroit en zich aandient bij The Deuce, ook zo’n strijdlustig type, vormt het antwoord van Henry Ford II de opmaat tot een legende. ‘Ga naar Le Mans en verpletter hem.’ De GT40 die van dat alles het gevolg zou zijn, hield als bekend in de jaren zestig vreselijk huis in de autosport, maar het verhaal erachter, dat ook het uitgangspunt is van de film Le Mans ’66, is veel complexer en genuanceerder dan alleen maar de hevige oorlog Ford v Ferrari (toevallig de Amerikaanse titel van de film).
‘Bij de films waar ik aan heb gewerkt, was de actie heel eenvoudig: het draait allemaal om planning en zorgen dat je met de beste mensen werkt en over een zo groot mogelijk budget beschikt’, zegt regisseur James Mangold. ‘Met geld kun je al het speelgoed kopen dat je voor de actie nodig hebt. Maar het drama kun je met geld niet kopen. Daardoor zijn veel grote actiefilms zo kinderachtig, ze zijn voor dertienjarigen gemaakt. ‘Natuurlijk zijn er ook volwassenen die er plezier aan beleven, maar ze zijn toch een beetje cartoonesk. Actiefilms kunnen ook ontroerend en inspirerend zijn en volwassenen kunnen zich met de personages vereenzelvigen, in plaats van ze als archetypes of tekenfilmhelden te zien. Mannen en vrouwen van vlees en bloed die te maken hebben met alledaagse problemen, met belastingaanslagen die moeten worden betaald en met hufterige bazen. Hoe breng je dat alles samen in één held?’

Fords wraak op de Italiaanse arrogantie

Onvermijdelijk en onontkoombaar heeft men voor Le Mans ’66 gesneden in het verhaal over Fords wraak op de Italiaanse arrogantie, gaan de scenaristen hier en daar wat kort door de bocht en zullen de puristen onder ons zich aan bepaalde zaken ergeren. Maar door in te zoomen op Carroll Shelby en de onvolprezen held Ken Miles, en met de keuze voor niemand minder dan Matt Damon en Christian Bale die hen vertolken, is Le Mans ’66 wat betreft grandeur, ambitie en impact te vergelijken met films als Raging Bull, The Right Stuff en Apollo. Daar kunnen al die shots van schakelende pookjes en gierend rubber niets aan afdoen. Het was een Britse expat, Roy Lunn, die betrokken was geweest bij de deelname van Aston Martin aan de Le Mans-race van 1949 en nu Fords raceafdeling leidde, die aan de ontwikkeling van de GT40 begon. Op 12 juni 1963 presenteerden hij en Frey een vertrouwelijk middenmotor-sportautoproject aan de sigarenknauwende directie. Het behelsde de GT40-racer (hij was slechts 40 inches hoog, iets meer dan één meter) en de ervan afgeleide GT46, voor op de openbare weg. ‘We wilden de Corvette wegvagen’, grapte Lunn. Naar verluidt duurde het vijf minuten voor ze het ja-woord kregen; de resterende 55 werden besteed aan het bespreken van de marketingstrategie. Altijd hetzelfde liedje.

Het GT40 prototype

Lunn keerde terug naar Engeland, waar de bloeiende racecultuur en zijn prangende missie hem al snel naar Lola voerden. Hun raceauto was precies wat ze zochten, had een aluminium carrosserie en was voorzien van een Ford V8-motor. Op de naam na op en top een prototype GT40. Lunn schafte er twee aan, regelde 1,7 miljoen dollar van de penningmeester in Dearborn (Fords wereldwijde hoofdkantoor), huurde John Wyer in, de voormalige teambaas van Aston Martin, en ging aan het werk. Hij kreeg het al snel aan de stok met Lola-baas Eric Broadley, terwijl Broadleys rechterhand Tony Southgate (die later nog heel wat F1-auto’s zou ontwerpen, en de Le Mans-winnende Jaguar XJR-9) van mening was dat de aanpak van Ford ietwat beperkt in opzet was. ‘Er kon niet van het script worden afgeweken. Nou, autosport is zo ongeveer het tegenovergestelde.’
Bij een test in 1964 bleek dat de GT40 bij hoge snelheden wat problemen met de stabiliteit had – hij kende een topsnelheid van zo’n 320 km/u, maar had de neiging om boven de 270 km/u van de grond te komen. Zijn eerste drie races – de 100 kilometer van de Nürburgring, de 24 Uur van Le Mans en de 12 Uur van Reims – liepen op een catastrofe uit: tot drie keer toe haalde de auto de finish niet. Al snel werd de taak om de auto te besturen en verder te ontwikkelen overgedragen aan de man die, door in 1959 in een Aston Martin Le Mans te winnen, Ferrari van een klinkende zege hield: ene Carroll Shelby. Shelby was een kippenboer uit Texas wiens briljante racecarrière tot een vroegtijdig einde kwam door hartproblemen. Maar hij was een geboren marketeer en verkoper, en zoals bekend de man achter de fameuze Shelby Cobra.

Shelby American en Ken Miles

Zijn bedrijf Shelby American en zijn nietsontziende manier van aanpakken bezorgden het GT40-programma het karakter en de pit die het nodig had. En het gaf Le Mans ’66 wat schrijvers het inciting incident noemen, door in te gaan op de relatie die Shelby had met een andere Britse expat. De licht ontvlambare maar charismatische coureur Ken Miles. Miles heeft financiële problemen wanneer hij voor het eerst in de film wordt opgevoerd, en ondanks het feit dat hij Shelby een steeksleutel naar het hoofd gooit en ruziënd met hem over straat loopt, zijn de twee verwante zielen – ‘Butch en Sundance’, volgens western-liefhebber Mangold. Terwijl Henry Ford II (briljant vertolkt door Tracy Letts) Shelby opdracht geeft om ‘ten oorlog’ te trekken tegen Ferrari, draait het in de film om de verwoestende tweestrijd tussen de loyale maar zachtaardige Ford-topman Leo Beebe (een even indrukwekkende Josh Lucas) en einzelgänger Ken Miles.
Shelby American besloeg een terrein van ruim 50.000 vierkante meter in de buurt van het internationale vliegveld van LA, op een locatie waar voorheen militaire straaljagers werden gebouwd. De small-block 4,2-liter V8 ging eruit, en daarvoor in de plaats kwam, in combinatie met een nieuwe ZF-versnellingsbak, de 7,0-liter motor die Shelby zo succesvol had toegepast in de Cobra. De film volgt Shelby’s strijdmakkers – onder anderen de jonge Britse monteur Charles Agapiou en de onvermoeibare Phil Remington – terwijl de auto zich ontwikkelt van een dure mislukking tot een daverend succesnummer. Maar het is ook een liefdesgeschiedenis en een vader-en-zoon-verhaal, en het gaat bovendien over hoever sommige mensen bereid zijn te gaan om zichzelf opnieuw uit te vinden als ze een moeilijke periode doormaken. Zoals Matt Damon en Christian Bale in een gezamenlijk en exclusief interview met TopGear beweren. ‘Nee, daar weten we echt helemaal niks van’, zegt Bale lachend. ‘We proberen onszelf verdomme al ons hele leven opnieuw uit te vinden!’

Christian Bale en Matt Damon in de Film van het Jaar

‘We doen inderdaad niets anders’, voegt Damon toe. ‘Kijk, het is voor beiden een beslissend moment. Voor Miles is het de laatste kans. En voor Shelby is het een kans om een ander mens te worden. En dat werd hij ook. Dat is het begin van de legende en het bepaalt de volgende 40 jaar in het leven van de man.’ Een paar jaar eerder maakten we op Fiorano kennis met Bale – hij bereidde zich toen voor op de rol van Enzo Ferrari, voordat hij afzag van het project – en we vragen ons af of een film over autoracen op zijn afvinklijstje stond. En zo ja, waarom koos hij dan juist deze? Het verhaal, op basis van het sublieme boek Go Like Hell van AJ Baime, circuleerde een jaar of tien langs allerlei filmstudio’s – en mogelijk komt er alsnog een tv-serie van. ‘Het gaat over obsessies, over vriendschap en over een gemeenschappelijke droom’, zegt Bale. ‘Het script? Net als wanneer je naar een film kijkt, hangt het heel erg af van je stemming en hoe je dag is geweest, dat soort dingen. Zo is het ook als je een script leest… je kent het wel, “ik snap er echt helemaal niets van”. Maar in dit geval was ik meteen helemaal in de ban – ik kon niet meer stoppen met lezen. Ik heb al een keer eerder met Jim gewerkt [aan de film 3:10 to Yuma uit 2007, red.], met Matt wilde ik altijd al werken – dit was de eerste keer – en het ging allemaal als vanzelf. Bovendien hoefde ik niet met mijn tijdschema te goochelen, want ik had verder geen verplichtingen…’ zegt hij lachend.

Bale als de opstandige Miles

Hij is ook een groot raceliefhebber. ‘Met mijn vader naar Brands Hatch, dat was een geweldige belevenis. Ik kan me nog herinneren dat ik Senna zag racen, ik kan me de dag nog herinneren dat Senna stierf. Ik ging met mijn vrouw naar de film [de briljante documentaire uit 2010], en hoewel ze nog nooit een F1-race had gezien, was ze gefascineerd. Jim Mangold heeft met deze film ongeveer hetzelfde gedaan. Je hoeft helemaal niets van autoracen te weten om deze film te begrijpen.’
Bale is briljant in de rol van de opstandige Miles. Dit is de man die er lak aan had toen zijn teambaas Shelby hem opdroeg om langzamer te gaan. Het hoogtepunt van de film is wanneer de GT40 aan zijn langverwachte zegetocht begint. In februari 1966 eindigde de auto op Daytona op de eerste drie plaatsen; de 7,0-liter V8 leverde inmiddels 470 pk, genoeg voor bijna 320 km/u op de kuipbaan, en Ken Miles en Lloyd Ruby reden de Ferrari’s en Porsches volkomen naar huis. Zeven weken later stonden er op Sebring dertien Fords aan de start. Miles en Ruby wonnen opnieuw, waarbij de lichtgeraakte Engelsman in de slotronde Dan Gurney inhaalde, toen die zijn auto over de finish moest duwen nadat deze in de laatste bocht uitviel. Miles, 48 jaar oud, had nu kans om de triple crown binnen te halen. En Ford stond er goed voor om in 1966 Le Mans te winnen. Als zijn financiers in Dearborn hem maar aardig hadden gevonden…

Het leger van Ford

Ford stelde voor de Le Mans-editie van dat jaar een heel leger samen. Honderd man personeel, negen auto’s (met inbegrip van een reserveauto), zeven reservemotoren en 21 ton aan onderdelen, dat alles vervoerd in een enorme truck die te groot was voor sommige straatjes in Frankrijk. ‘Meer materiaal dan Hannibal over de Alpen vervoerde’, schreef Henry Manney in Road & Track. Bij de voorbereiding had men 48 uur gesimuleerde La Sarthe-rondjes lang een proefmotor op een rollerbank laten lopen, met schakelen en al, terwijl er nog eens twaalf motoren voor de wedstrijd werd geprepareerd. Henry Ford II was erbij – zijn beeldschone Italiaanse vrouw trad op als officiële wedstrijdstarter – en verwachtte een zekere overwinning. Hij gaf Leo Beebe, inmiddels hoofd van de raceafdeling van Ford, dan ook een visitekaartje met de simpele tekst: ‘Zorg dat je wint.’ (Beebe bewaarde die tot zijn dood in zijn portefeuille.)
Dat gebeurde ook, maar de film laat zien dat dat niet genoeg was. Ford had Ferrari inderdaad volkomen weggereden en wilde dat de wereld te horen kreeg dat Team America had gezegevierd. Het oppoetsen van het blauwe Ford-logo was het enige wat telde. De regen zorgde ervoor dat tijdens de nachtelijke uren de Ferrari’s uit de strijd verdwenen. De GT40’s hadden aan het einde van de race een zo grote voorsprong dat Beebe Shelby opdroeg om de leidende auto van Miles vaart te laten minderen en zo een fotofinish in scène te zetten. Miles deed wat hem gevraagd werd, maar omdat Chris Amon en Bruce McLaren verderop op het rechte stuk gestart waren, werd bepaald dat zij een grotere afstand hadden afgelegd.‘Alleen daarover hadden we al een hele film kunnen maken’, zegt Damon. ‘De hele politieke kant van de situatie, het geld dat Ford investeerde. “Like hell” dat deze jongen de triple crown ging binnenhalen. Vergeet het maar. Het draaide allemaal om auto’s verkopen. “Dit is een grootse campagne en we kunnen niet hebben dat het talent van een coureur deze overschaduwt.”’

Het verhaal wordt vanaf verschillende oogpunten verteld

‘Het wordt uiteindelijk helemaal Rashomon [de film van Kurosawa uit 1950 waarin één verhaal vanuit vier gezichtspunten wordt verteld] – iedereen heeft zijn eigen versie’, voegt Bale toe. ‘Gaf McLaren helemaal aan het einde plankgas? Ken deed het voor zijn vriend, ook al was hij mordicus tegen. Hij deed het omdat hij inzag wat Shelby allemaal voor hem had geriskeerd, en dat hij zonder hem deze kans nooit had gekregen. Maar zoals Charlie [Agapiou] volhoudt, zou het sowieso niet hebben uitgemaakt, want hij had een volle ronde voorsprong. Maar op een of andere manier zeiden de officials: “Dat hebben we niet kunnen vaststellen…” Ik bedoel, naar welke race hadden die zitten kijken?’ Over een Hollywood-einde gesproken. ‘De andere jongens werden allemaal grote namen. Je had een McLaren, er had toch ook een Miles moeten zijn?’ stelt Matt Damon een tikkeltje bedroefd vast. ‘Ken Miles was een briljant ingenieur. Carroll Shelby zei dat hij de beste was die hij ooit had meegemaakt. Ze waren ervan overtuigd dat ze het volgende jaar weer konden winnen, zonder al die flauwekul. Wat ook gebeurde… maar zonder Ken’, zegt Bale. In augustus 1966 stierf Ken Miles tijdens het testen van de Ford J-car op de Riverside International Raceway in het zuiden van Californië. Ford won Le Mans opnieuw in 1967, 1968 en 1969.

Reacties

  • Niels heeft op 29 december 2019 geschreven:

    Ik vond de film briljant, films met autoraces zijn vaak een beetje nep, en hoewel in deze film soms ook een beetje nepperij ervaart, gaf de film spanning om op het puntje van de stoel te zitten! Het acteerwerk is fantastisch en het geluid nog meer dan dat! Let wel op de snelheid als je weer naar huis rijd 😉

    Reageer

Geef een reactie

(verplicht)