


Of je het nu leuk vindt of niet: je kunt er maar beter aan wennen dat motoren steeds kleiner worden – ook die van sportieve typjes. Maar welke sportauto met viercilinder is de beste ambassadeur van kleinere motoren?
De Jaguar F-type 2.0 en de Porsche 718 Cayman benaderen het tweezits sportautoconcept vanuit geheel verschillende invalshoeken. De Porsche heeft een viercilinder middenmotor in boxervorm, met een handgeschakelde zesbak. Bij de Jaguar zit de vier-in-lijn onder de motorkap voorin, en is hij gekoppeld aan een achttraps automaat. Maar afgezien van hun recente harttransplantaties zien we hier toch gewoon twee lichamen van middelbare leeftijd. Daar staat tegenover dat ze prachtig zijn opgedroogd.
Vanbinnen is de Porsche een knusse cocon. Het zicht naar buiten en de positie achter het stuur zijn uitstekend, al zijn de stoelen wat aan de nauwe kant. Niet alle knoppen zijn even handig geplaatst, maar de connectiviteit en het navigatiesysteem zijn super, en hij heeft CarPlay.
De cabine van de Jaguar is al even speciaal, met prachtige metalen schakelaars en grote klimaatknoppen. De stoelen zijn voor onze lichamen beter dan die in de Porsche, maar z’n infotainmentsysteem is minder indrukwekkend, en hij werkt minder goed samen met je telefoon.
De F-type is snel: van 0 naar 100 km/u in 5,7 seconden. En hij voelt overal en altijd levendig aan. De achttraps automaat is attent als je ’m als automaat rijdt en accuraat als je zelf schakelt, en de ratio’s zitten dicht genoeg bij elkaar om je altijd de keus te bieden tussen het riante koppel in het middengebied van de toeren en, eh… het riante koppel in het middengebied van de toeren. Hij biedt bij de rode lijn niet echt de spanning waarop je zou hopen.
Maar dan nog: zelfs als je een hoge versnelling kiest en de toeren dus laag blijven, pakt hij op zonder veel vertraging. Actieve versterking van het motorgeluid door de speakers geeft ’m een aangenaam, fladderend timbre. De uitlaat knalt als je terugschakelt bij wat meer toeren, vooral als je ’m in de Sport-stand rijdt – dan wordt het eerlijk gezegd enigszins gênant. Al met al is het een effectieve motor, die behoorlijk wat karakter heeft. De samenwerking tussen motor en transmissie zorgt ervoor dat hij rap op snelheid komt.
Dat geldt ook voor de Porsche. Die is bijna 200 kilo lichter, waardoor je meer hebt aan het vermogen. De motor trekt door tot een duizelingwekkende 7.500 toeren – erg veel voor een turbo. En het geluid? Erg goed voor een viercilinder. De Porsche heeft een optionele sportuitlaat-knop, maar die zorgt louter voor meer bastonen, niet voor extra karakter. Maar ‘erg goed voor een viercilinder’ is toch maar een bleke schaduw in vergelijking met z’n voorganger – die een van de beste zescilinders had die we ooit in een betaalbare auto hebben aangetroffen.
Maar het geluid is niet het grootste punt. Het gaat nog veel meer om het verlies van progressie en urgentie. Niet dat de Cayman sneller had hoeven worden; dat is het werk van de 911. Hij bestond vanwege z’n precisie en z’n fijngevoeligheid, en om het gevoel dat je ook echt wat met ’m kon beginnen. In de zescilinderversie toonde het gaspedaal een exacte choreografie met de al even precieze besturing, de remmen en de koppeling. In de 718 gaat die vlieger nog wel op voor het remmen en het sturen, maar de prachtige balans die hij had met de vermogensafgifte is in dit geval een beetje vervaagd.
Maar we moeten de kritiek niet overdrijven. Hij is nog altijd een groot plezier om te rijden op een stil achterafweggetje. De besturing heeft genoeg gevoel om er daadwerkelijk iets aan te hebben qua communicatie, en de middenmotor-balans geeft ’m een geweldig bochtgedrag met voorspelbare reacties als je eens halverwege moet corrigeren. Z’n grip is oneindig.
De 2,0-liter Jaguar is de meest beweeglijke van de F-types, aangezien z’n motor een zak cement minder weegt dan de V6. Soms lijkt ie zelfs te snel een bocht in te draaien. De iets te happige stuurbekrachtiging helpt ook niet. Maar in tegenstelling tot de eerdere, achterwielaangedreven F-type met V8 heeft de 2.0 alle tractie die hij nodig heeft, dus op een mooie weg kun je prima met ’m uit de voeten.
Wel is ie vrij breed, en wordt ie gevoelsmatig nog breder door de manier waarop ie op hobbels in het wegdek reageert. Bij stadssnelheden zijn beide auto’s stevig, maar niet te hard gedempt. De Jaguar is op de snelweg de fijnere auto, alleen al omdat hij aanzienlijk minder last heeft van bandenherrie.
Over het geheel bezien is de F-type 2.0 een heel goede auto, maar z’n rijeigenschappen staan wel enigszins in de schaduw van z’n uiterlijk. Mede daarom is het beter om de V6 met een handbak te kopen, al is de redelijkheid van die overweging sterk afhankelijk van waar je woont. In Engeland betaal je bijvoorbeeld slechts 3.000 pond extra. Woon je in België, dan groeit het verschil al naar 9.000 euro. Wat weer een schijntje is als je de pech hebt in Nederland te wonen. Hier kost een viercilinder F-type 73.730 euro; voor de V6 betaal je een even schrikbarende als bespottelijke 28 mille méér…
De Porsche is nog altijd een geweldig speciaal ding, zelfs – of misschien moeten we zeggen: vooral – als basismodel. Z’n onderstel en transmissie, de manier waarop hij zich over de weg beweegt – het voelt allemaal aan alsof het eindeloos is doorontwikkeld en bijgesteld door mensen die werkelijk veel van autorijden houden. Je wordt door die zaken meegezogen, en je deelt in z’n enthousiasme omdat hij je op iedere snelheid bij z’n rijgedrag betrekt.
De motor van de Cayman deed daar voorheen ook een duit bij in het zakje. De nieuwe is niet saai en ook bepaald niet sloom. Maar deze viercilinder turbo is een extern mechanisme, waarmee je verbonden bent door middel van samengedrukte gassen. De zescilinder had een directe link met je centrale zenuwstelsel. Dit was ’s werelds beste sportauto, en dat is ie nog steeds. Maar z’n marge op de concurrentie is geslonken.
Reacties