Het testen van auto’s als je werk is niet bepaald eng – als je die ene keer niet meerekent, althans, dat de stoel in een TVR Cerbera niet vast bleek te zitten en je ineens ‘Kijk mama, zonder handen!’ deed met 190 km/u. Verder is het erg leuk werk zonder al te veel gevolgen. Behalve dan dat ene aspect waarover ik me nog altijd zorgen maak: bedrieglijke introductie-auto’s.
Het telt niet meer of een auto slecht is of niet
Je test een auto bij een persintroductie op een schitterende locatie en schrijft dat hij goed is; en dan rijd je ’m een paar maanden later op een normale weg en ontdek je dat ie in feite, eh, helemaal niet zo goed is. Wat mij betreft is dat – professioneel gezien – iets wat echt niet kan.
Twintig jaar geleden was het aanzienlijk eenvoudiger om goed van slecht te onderscheiden omdat er veel meer echt slechte auto’s werden gebouwd, maar ook omdat het mensen echt nog iets kon schelen als een mechanisch apparaat compleet ruk was. Vandaag de dag telt toch vooral hoe de financiering is geregeld, of de badge wel indrukwekkend is en hoe de auto het zal doen op Instagram. Geen hond kan het nog wat schelen of de auto eigenlijk wel goed is. Zie de McLaren Senna. Wat betreft de laatste twee argumenten, dan.
Bedrieglijke introductie-auto’s: de DB9
De Aston Martin DB9 was waarschijnlijk de belangrijkste auto die dat bedrijf ooit heeft gemaakt, en dat geldt tot op de dag van vandaag. Ik reed ’m op geweldige wegen in het zuiden van Frankrijk, tegen een Porsche 911 Turbo en een Lamborghini Gallardo.
Ik kreeg het idee dat ie een aantal eigenschappen had waar mensen echt helemaal gek op zouden zijn – vooral het onderstel, want dat was direct en lollig, en toch veel comfortabeler dan dat van de andere twee. Het was een echte GT, zodat de kop boven mijn artikel luidde: ‘Aston verslaat Porsche’.
Zes maanden later was de tijd gekomen om de DB9 eens op een Britse weg te rijden, een weg waar de zon niet scheen. Lieve help. Weg was dat chique, schitterende rijcomfort, vervangen door iets wat een paar honderd procent harder geveerd leek, en de auto leed er als geheel enorm onder.
Bedrieglijke introductie-auto’s: zelfs de Alpine?
Vele jaren later ontmoette ik iemand die destijds had gewerkt aan de introductie-auto’s in Frankrijk, en hij zei: ‘Dat waren geweldige auto’s met die speciale Öhlins-dampers eronder, vond je niet?’ Ja, dat waren ze. Eikel. Dat brengt me op de Alpine A110. De doyenne van de autopers, de uitdager van menige supercar – hij lijkt wel perfect. Lijkt, ja, maar niet op de snelweg met flink wat zijwind.
Terwijl ik mijn best deed om de kleine Fransoos tussen de twee dichtstbijzijnde witte lijnen te houden, en de DAB-radio niet echt in staat bleek om ook maar één enkel station te ontvangen, werd ik bevangen door een angst die ik niet meer had gevoeld sinds het DB9-incident. Was de Alpine misschien toch ook behoorlijk waardeloos? Waren we met z’n allen beetgenomen? Ik besloot dat te gaan onderzoeken. Ik zou ’m op ouderwets autojournalistieke wijze op de weg gaan testen.
Alles voor de lezer, immers, maar vooral: alles voor mijn geweten. Denk er even de trainingsmuziek uit Rocky IV bij terwijl ik mijn notitieboekje afstof, weiger om ergens voor te betalen en ongeveer twee keer zo vaak schakel als nodig is. Bij snelwegsnelheden, met wat wind, is de Alpine een hoop werk.
Laat de Fransman maar thuis
Veel meer werk dan een Porsche Cayman. Omdat ik ’m nooit eerder in zulk soort weer had gereden, wist ik dat niet. En de eerste keer dat ik ’m reed, luisterde ik ook niet naar de radio, want ik werd geacht in een Panasonic-microfoon te praten. De ruitenwissers laten vrij veel, te veel, water achter op de voorruit, en het infotainmentsysteem is sloom en onhandig.
Maar als je je niet op de snelweg bevindt, dan rijdt hij minstens zo goed als ik me herinner – en waarschijnlijk zelfs beter. Hij is echt leuk bij lage snelheden, soepel waar de meeste auto’s hard zijn, en de motor en transmissie zijn prettig en opwindend. Het stuur zou wat minder druk en wat dunner mogen zijn, en sommige van de interieurplastics zijn van vreselijke kwaliteit.
Maar fundamenteel is hij echt geweldig. Ik zou ’m verkiezen boven de meeste sportauto’s die momenteel te koop zijn. Alleen de McLaren 720S geeft je een prettiger balans tussen comfort en rijeigenschappen. Maar mocht het nat en winderig zijn, laat je Fransoosje dan maar in de garage. Zo. Dat is eruit.
Dennis heeft op 4 juli 2020 geschreven:
Inmiddels 2 maanden in bezit. Fantastische auto, bruut snel, wendbaar. Alles wat wordt gezegd klopt. Een genot met iedere dag positieve reacties en aanspraak. Dat had ik nooit met mijn TTS of Cayman.
Ook is waar dat hij windgevoelig is op de snelweg. Echter ligt dat voor een groot deel aan de uitlijning. En misschien is dat wat te technisch voor Chris;) De achterwielen zijn naar buiten gericht af fabriek. Lekker speels maar niet goed voor hoge snelheid stabiliteit.
In Engeland is een voertuig dynamica specialist, die in mijn ogen de perfecte uitlijning heeft afgestemd en een gratis download beschikbaar heeft. Doen! Life110 is zijn online naam. Insturen van een bocht is scherper, limiet ligt verder en op hoge snelheid veel meer stabiliteit. Misschien nog niet zoals een 718 maar daar ik wil de wendbaarheid ook zeker niet aan opofferen. Ik rij zelden 250. En dat van de ruitenwissers herken ik echt niet.