Automotoren zijn net goudvissen. Ze groeien naar de ruimte die ze hebben. In de jaren zestig kostte een tank benzine in Amerika een handje kleingeld, dus het verbruik maakte geen donder uit. General Motors en consorten boerden goed op het verkopen van grote stukken vierkant blik met enorme V8-motoren. Tot de oliecrisis om de hoek kwam kijken. Plotseling moesten autobouwers verplicht downsizen en voldoen aan door de overheid gestelde emissie-eisen.

Naast het verkleinen van motoren en het aerodynamischer maken van de carrosserieën wilden de Amerikaanse autobouwers gaan inzetten op een andere brandstof. Mercedes pikte kopers weg bij General Motors met hun stinkende, hakkelende maar zuinige dieselmotoren, en daar zag GM wel potentie in. Ze ontwikkelden een diesel-V8 op basis van een 5,7-liter Oldsmobile-motor. Het resultaat was, kort gezegd, een ramp.

De minst betrouwbare diesel

Waar diesels bij Mercedes en Volkswagen minimaal 40 procent zuiniger waren, was dat bij GM slechts 14 tot 20 procent. Bovendien waren de motoren duur, luid, langzaam en belachelijk onbetrouwbaar. Het waren misschien wel de minst betrouwbare diesels uit de autogeschiedenis.

Het was zelfs zo erg dat de 5,7-liter V8-dieselmotor van General Motors niet door de emissietest kwam, omdat hij tijdens het testen al kapot ging. Een artikel uit de New York Times uit 1983: ‘In 1979 en begin 1980 kon GM zijn nieuwe diesels niet verkopen in Californië omdat de testauto’s steeds kapot gingen tijdens de emissietests van de staat. Thomas C. Austin, hoofd van het Air Resources Board, zei dat zeven van de negen GM-testvoertuigen problemen had met de transmissie, en alle negen motoren hadden problemen. De heer Austin, nu een consultant voor Consumers Against GM, zei dat het aantal problemen “buitengewoon” was.’

Kapotte kopbouten

Het probleem lag vooral bij de koppen van de motor. Het onderblok was verstevigd, maar de bovenkant was bijna identiek aan die van de benzinemotoren. Door de veel hogere compressie gingen de kopbouten vaak stuk. Ook zat er geen waterafscheider in de auto; bij het tanken van goedkope diesel corrodeerden de injectoren. Slimme klanten dachten dit op te lossen door ethanol toe te voegen, maar hierdoor losten pakkingen in de motor op en ging de boel alsnog stuk.

Dealers en garages waren onervaren en voerden gebrekkige reparaties uit aan de dieselmotoren. De onderblokken waren dan weer zo sterk dat ze nog vaak worden omgebouwd tot benzine-racemotoren. Toch nog een eervol lichtpuntje voor de minst betrouwbare diesel.

Aversie tegen dieselauto’s

Hordes boze klanten klopten aan bij de dealers vanwege problemen met de onderontwikkelde dieselmotor. Toch bleef General Motors het aanbod vrolijk uitbreiden. Ze brachten een kleinere V8 uit en zelfs nog een 4,3-liter V6 – eigenlijk een 5.7 V8 met twee cilinders minder. De motoren werden met de tijd steeds minder problematisch, maar het was al te laat: klanten lieten de diesels links liggen. GM verloor een rechtszaak en werd verplicht om gedupeerden 80 procent van de kosten van een nieuwe motor te vergoeden.

Pas in 1985 trok GM de stekker uit zijn dieselmotoren. De horrormotor zou de geschiedenis in gaan als een van de oorzaken van de Amerikaanse aversie tegen dieselauto’s. Samen met een recente blunder van de Volkswagen Groep.

Bron: Curbside Classics

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)