De verre nazaten van de originele Audi Quattro hebben dezer dagen een vreemde reputatie. Tegenover alle hits – de R8, de RS 6, de heerlijke RS 4 uit het midden van de jaren nul – staan twee keer zoveel missers. Afgezet tegen scherpere Duitse rivalen voelen RS-producten vaak een beetje gereserveerd en afstandelijk aan. Wellicht zouden we allemaal gedwongen moeten worden deze auto te rijden als er weer eens een nieuwe RS verschijnt. Want de stamvader van het genre, deze Quattro, komt ook niet echt meteen extreem over. Even zakt de moed me in de schoenen, denkend aan z’n glorieuze geschiedenis in de autosport en z’n werkelijk schitterende houding. Want ik heb er jaren van gedroomd om deze auto te mogen rijden. Nu het dan eindelijk zo ver is, is het feit dat het geen angstaanjagende, histrionische homologatiespecial betreft toch een beetje een tegenvaller. [title-gallery] Maar spreek je mensen die zich de lancering van de auto nog levendig herinneren – die vond plaats op de autoshow van Genève in 1980 – dan wordt al snel duidelijk dat ik met de verkeerde verwachtingen op de geruite bekleding ben gaan zitten. Mijn hoofd zit vol met beelden van geel-met-witte, druk bestickerde rallyauto’s die sneeuwgordijnen opwerpen. De realiteit is, althans in de uitvoering voor de openbare weg, heel anders.

De Audi Quattro: een performancepionier

Deze Audi vormde het begin van de bruikbare performance-auto. Iets waar je in springt om er – zonder acht te slaan op het weer of het wegdek – mee te gaan ravotten. Als je enigszins van mijn leeftijd bent, ben ook jij opgegroeid met een waar legioen aan auto’s van dit soort – vooral Japanse rallyderivaten. In dat geval beschouw je snelle vierwielaangedreven auto’s inmiddels als de norm van de automarkt. Al die Golfjes R die je tegenwoordig voor een kluit bijtelling kunt rijden, danken hun bestaan echter aan de ingetogen grijze auto die je op deze pagina’s ziet. En je hoeft niet diep in de geschiedenis te duiken om te beseffen hoe dapper en revolutionair dat idee vier decennia geleden was. Voor de Audi Quattro verscheen, betekende vierwielaandrijving dat je van plan was het ongerepte terrein te gaan verkennen. Het idee om met vierwielaandrijving de weg op te gaan, en zeker met het mes tussen je tanden en je rechterbeen gestrekt, moet toen krankzinnig hebben geleken. Dit was een tijd waarin de reguliere Ford Escort nog hardnekkig vasthield aan achterwielaandrijving.

Sportkatrollen

Het blijkt ook wel uit de mal die eind jaren zeventig voor de Quattro werd gebruikt. Dat was een nederige sedan, de Audi 80, met de transmissie van de militaire VW Iltis erin geschoven. Als object om te zien was het nogal een ruwe toestand. Maar nadat het apparaat zich op het ijs en in de sneeuw meermalen bewees, gingen de Beierse boekhouders overstag en tekenden de nodige cheques. Het eindproduct was uiteraard anders. Toen de Quattro in maart 1980 op de markt kwam, had hij differentiëlen in het midden en achter. Die waren via kabels verbonden met een stel katrollen dat zich discreet tussen de bestuurder en de passagier bevond. Voor degenen die gewend zijn aan Sport-knoppen en Drive Select ziet dat er nu regelrecht hilarisch uit. Was het niet zo warm vandaag, waardoor het asfalt droog is, dan was ik er nog niet zo zeker van dat ik een experimentje met dit systeem zou kunnen weerstaan.

De techniek van de Audi Quattro

De Quattro bestond al met al elf jaar en maakte gedurende die tijd een constante mechanische evolutie door. Al werd er altijd vastgehouden aan een vijfcilinder turbo, vierwielaandrijving en een handgeschakelde transmissie. Ja, dit is ook de auto die het gebruik van turbo’s in een stroomversnelling bracht. In 1991 had de motor twintig kleppen, was het dashboard digitaal en hing er een nieuw Torsen-differentieel onder het geheel. Maar de auto waarover wij vandaag beschikken, is een van de originele, op kenteken gezet in 1981. Tien kleppen, analoge klokken en een enigszins archaïsche set-up. Hij heeft zelfs geen ABS, wat de Quattro’s een paar jaar later wel zouden krijgen. (Je kon het aanvankelijk zelfs aan- en uitzetten met een knop op het dashboard.) Hij heeft met chroom afgewerkte, vierkante koplampen en oranje knipperlichten, waardoor hij in vrijwel niets lijkt op latere RS-versies. En smaken kunnen verschillen, maar ik vind ’m prachtig. De 2,1-liter motor produceert – een nu bescheiden aandoende –  200 pk en 285 Nm. Dat zijn de cijfers van een Ford Fiesta ST, maar aangezien hij ook niet meer weegt dan een Fiesta ST, is ie levendiger dan je wellicht zou denken. Hij is ook comfortabeler dan je zou vermoeden, trouwens. Hij biedt plaats aan vijf mensen (waarvan minstens één mensje, dat wel) en heeft een verwarmde stoel (eentje, ja). Op de snelweg draait ie minder dan 3.000 tpm en hij blijkt minder last te hebben van wind- en weggeluiden dan veel moderne auto’s.

Niet te voorzichtig behandelen

Ik ben begonnen met het saaie deel van het verhaal opdat de rest van wat ik te vertellen heb extra hard bij je binnen zal komen. De Audi Quattro struikelt op slechte wegen niet over z’n eigen dadendrang en doseert z’n grip heel proportioneel. Hij lijkt niet van z’n stuk te brengen, hoe je ’m ook van jetje geeft. Hoewel z’n motor zich voor de vooras bevindt, begraaft hij zich niet in bochten. Noch vervalt hij in overstuur als je eens een beetje gek doet. Het moet 40 jaar geleden niets minder dan levensveranderend zijn geweest om een dusdanig betrouwbaar aanvoelende auto te besturen, weer of geen weer. De manier waarop z’n rijeigenschappen de tijd hebben weerstaan, is verbluffend. Je hoeft ’m niet voorzichtiger te behandelen dan een huidige RS. Dat wil niet zeggen dat hij niet met enige tact wil worden bereden. Gedoseerd remmen en rustig op- en terugschakelen lijken de juiste manier om ’m te rijden. Een ruwere behandeling hoeft ook niet. Het is niet alsof je op gladde banden schaatst, op zoek naar een beetje grip. Dit is een ongelooflijk professionele machine. Hij geeft je de indruk dat je je beter elders kunt vervoegen als je zin hebt om malligheid uit te halen. Daar leent hij zich niet voor.

Rallyfenomeen

Maar de Audi Quattro was in de rallywereld niets minder dan een sensatie. Hij wist zowel het rijders- als het constructeursklassement twee keer op z’n cv te zetten. De laatste titels behaalde hij in 1984, met de Zweed Stig Blomqvist achter het stuur. ‘Het verschil tussen twee- en vierwielaandrijving viel destijds nauwelijks te geloven’, vertelt Stig aan TG. ‘Ik herinner me nog de eerste keer dat ik in Ingolstadt een testrit maakte op wat onverharde wegen. Dat was letterlijk ongelooflijk. Maar het was niet moeilijk om eraan te wennen, want ik kwam uit voorwielaangedreven auto’s en die rijd je eigenlijk op dezelfde manier. We hadden alleen ineens veel, veel meer grip.’ Uiteraard kreeg hij een versie voor de openbare weg om thuis te gebruiken, in Zweden. ‘Daarna heb ik nooit meer een tweewielaangedreven auto willen hebben. Uiteindelijk moest ik ‘m wel teruggeven, maar later heeft een vriend van me ’m gekocht. Ik probeer ’m nu al een tijdje van hem terug te kopen, maar daar heb ik vooralsnog geen succes mee gehad. Al weet ik nog niet hoe, ik zal hem op een dag weten te overtuigen.’ Hoe dieper ik onder de huid van de Audi Quattro kruip, des te meer hoop ik dat Stig in zijn opzet zal slagen.

Bij de les blijven

Het onderstel van de Audi mag dan stevig zijn, hij geeft je toch de kans om als bestuurder echt betrokken te zijn bij het rijden. De kleine dikke pook in het midden van het interieur helpt daarbij. De vijf verzetten zijn lang, dus als je niet vaak genoeg schakelt, zak je onder de 2.500 tpm en dan kom je in aanraking met het bescheiden turbogat. Dit is geen vergevingsgezinde flipperbak, dus je moet bij de les blijven, en dan blijf je dan ook. In een RS 3 of RS 4 zou je geneigd kunnen zijn om de bak in de D te zetten om gezellig een boom op te kunnen zetten met je passagier. Rijd je ’s avonds laat zigzaggend over achterafweggetjes, met het relatief zwakke schijnsel van koplampen uit de jaren tachtig als je enige gids, en houd je de toeren hoog terwijl de vijfcilinder doordringend als een falset door de stilte snijdt, dan is het onmogelijk om niet te fantaseren dat je een rally rijdt. (En dat doe je in feite ook.) Wat we hier in essentie hebben, is een dagelijks te gebruiken auto die enorme prestaties levert, maar een beetje in z’n nekvel moet worden gegrepen voordat hij je plezier met ’m laat hebben. Was hij niet zo bruikbaar, dan zou je ’m een diva kunnen noemen. De Audi Quattro heeft veel meer gemeenschappelijk met een moderne RS dan ik ooit had durven denken. Dit is de blauwdruk van de snelle Audi, en van de bruikbare performance-auto, punt uit. Hij mag dan 40 jaar oud zijn, kijk je voorbij de vierkantige vormgeving, voorbij de katrollen en ga je niet op zoek naar airbags, dan zou je ’m in zekere zin zo kunnen zien staan op de autoshow van Genève anno 2020. Als die er was geweest, althans.

Reacties

Geef een reactie

(verplicht)